Inbreng Arie Slob inz. voorstel van wet Monasch, Bashir, e.a. tot wijziging Wet personenvervoer 2000

vrijdag 25 mei 2012 00:00

Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Fractievoorzitter Arie Slob aan een voorstel van wet tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000

Onderwerp:   Voorstel van wet van de leden Monasch, Bashir, Van Gent en Verhoeven tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 teneinde inbesteding van openbaar vervoer mogelijk te maken in een plusregio die de gemeente Amsterdam, ’s-Gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat

Kamerstuk:   32 845

Datum:            24 mei 2012

Algemeen

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel waarmee wordt beoogd om de aanbesteding van het openbaar vervoer in de grote steden niet langer verplicht te stellen. Genoemde leden zijn niet op voorhand tegen het niet verplicht stellen van de aanbesteding, maar hebben nog wel veel vragen bij het voorstel. Deze leden zijn van mening dat het initiatiefvoorstel in ieder geval verder moet worden onderbouwd en moet worden aangescherpt. Wel steunen genoemde leden, in geval het wetsvoorstel wordt aangenomen, het voorstel om ook bij inbesteding een programma van eisen te verplichten en in die situatie de bevoegdheden van de plusregio en de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) voor de handhaving te versterken.

Inleiding

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben zorgen over het feit dat met het wetsvoorstel wederom in zeer korte tijd het beleid ten aanzien van het openbaar vervoer binnen en rond de grote steden 180 graden draait. Gewijzigde politieke verhoudingen kunnen aanleiding zijn voor dergelijke beleidswijzigingen, maar genoemde leden wijzen er op dat daarbij wel altijd oog moet zijn voor het uitgangspunt dat de overheid betrouwbaar dient te zijn. Deze leden vragen de indieners daarom om aan te geven zijn welke redenen er zijn voor deze beleidswijziging. Kunnen de indieners hierbij vooral een motivatie geven vanuit het perspectief van de Reiziger met hoofdletter R? Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de indieners nog alternatieven hebben overwogen, zoals het wel verplichten van de aanbesteding van het busvervoer, maar niet het verplichten van de aanbesteding van het railgebonden vervoer. Immers, de complexiteit waarover de indieners spreken heeft vooral te maken met het railge-bonden vervoer. Kunnen de indieners hier nader op ingaan?

Inbesteding

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners om in te gaan op de recente aanbesteding van het busvervoer in Rotterdam die gewonnen is door de RET tegen een veel lagere exploitatiesubsidie. Delen de indieners de mening dat er dus kennelijk nog meer efficiëntie te halen is in de nog niet aanbestede concessies? Hoe zien de indieners het voor zich om deze efficiëntie te behalen zonder aanbestedingen, zo vragen deze leden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke juridische risico’s er zijn om nu alsnog te stoppen met de verplichte aanbesteding. Is het denkbaar dat commerciële vervoerders hiervoor de Staat aansprakelijk stellen? Ook vragen deze leden de indieners om nader in te gaan op de gevolgen voor de markt voor het openbaar vervoer, zoals de kans op nieuwe toetreders, indien de verplichte aanbesteding vervalt. Hebben de indieners dit onderzocht? De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in het initiatiefwets-voorstel wordt voorgesteld aanbesteding van het openbaar vervoer in de vier grote steden niet langer te verplichten. Genoemde leden vragen waarom specifiek is gekozen voor de vier genoemde gebieden. Zijn er, zo vragen deze leden, buiten de vier genoemde regio’s, nog andere gebieden in Nederland die voldoen aan de Europese criteria voor stedelijke regio’s waar inbesteding is toegestaan? Ook vragen deze leden om een mening van de indieners over de wenselijkheid van wetgeving die slechts geldt voor een beperkt gebied van Nederland. Nu Utrecht heeft gekozen voor aanbesteding, heeft het wetsvoorstel in de praktijk alleen nog betekenis voor de drie grote steden. Het wetsvoorstel maakt het weliswaar mogelijk dat Utrecht op een gegeven moment weer besluit tot inbesteden, maar genoemde leden betwijfelen of dit een realistisch scenario is. Kunnen de indieners hier nader op ingaan? Daarnaast vragen genoemde leden een reactie van de indieners op de casus dat van de drie genoemde steden er twee kiezen om alsnog aan te besteden. Vinden de indieners het in dit geval wenselijk dat er dergelijke uitgebreide wetgeving is die in de praktijk maar van toepassing is op één stad in Nederland? De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de Memorie van Toelichting dat in het geval van een complex en uitgebreid netwerk van openbaar vervoer er ook de behoefte kan bestaan van tussentijdse aansturing. Volgens de indieners kan dit in sommige gevallen beter in een situatie van inbesteding. Genoemde leden vragen om de indieners om voorbeelden te geven, op wat voor soort gevallen hier wordt gedoeld. Ook vragen deze leden of een dergelijke behoefte van tussentijdse aansturing niet ook in andere concessies buiten de vier grote steden kan bestaan. Voorts vragen deze leden of een dergelijke behoefte aan aansturing bij aanbesteding niet kan worden ondervangen door de concessievoorwaarden. Welke vormen van tussentijdse aansturing zijn volgens de indieners gewenst, die niet mogelijk zijn bij aanbesteding, zo vragen deze leden. Delen de indieners de mening dat het bijvoorbeeld ook nu al mogelijk is bij aanbestede concessies een tussentijdse evaluatie in te bouwen en afspraken te maken over meer- en minderwerk? Volgens de indieners is het aan de stadsregio zelf om te beoordelen of de eigen specifieke situatie voldoet aan de mogelijkheid voor inbesteding, met inachtneming van de Europeesrechtelijke criteria daarvoor. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke risico’s er zijn verbonden aan deze benadering? Is het niet mogelijk om in het wetsvoorstel ondubbel-zinnig vast te leggen aan welke criteria moet worden voldaan, zodat de genoemde regio’s niet in de problemen kunnen komen, zo vragen deze leden.

Toezicht en handhaving

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het initiatiefvoorstel in artikel 63a uitgaat van de bestaande plusregio’s. Het demissionaire kabinet heeft echter plannen om deze plusregio’s op te heffen (Kamerstuk 33 047, nr. 3). Genoemde leden vragen hoe de indieners hun wetsvoorstel beoordelen in het licht van dit kabinetsvoornemen. Welke aanpassingen zijn er nodig in het initiatiefwetsvoorstel om aan te sluiten bij het kabinetsvoornemen? Genoemde leden hebben bijvoorbeeld zorgen over de toekomstige afbakening van gebieden waar wel of geen verplichte aanbesteding geldt, indien de voornemens van het kabinet worden gerealiseerd. Kunnen de indieners aangeven of zij bijvoorbeeld beogen dat het wetsvoorstel straks van toepassing is voor de hele vervoersregio in de Noordvleugel van de Randstad, waarmee bijvoorbeeld ook inbesteding van het openbaar vervoer in Hilversum mogelijk wordt? Genoemde leden vragen of dit laatste voorbeeld nog past binnen de Europese richtlijnen. En zo niet, zijn de indieners dan van mening dat bij het realiseren van het kabinetsvoornemen er nieuwe gebieden moeten worden gedefinieerd binnen de nieuwe vervoersregio, waar wel of geen verplichte aanbesteding geldt? Of, zo vragen de leden, zijn de indieners van mening dat op grond van dit initiatiefwetsvoorstel aanpassing van het kabinetsvoornemen noodzakelijk is?

Voorts zijn de leden van de ChristenUnie-fractie van mening dat bij het niet verplichten van aanbesteden wel zoveel mogelijk gegarandeerd moet worden dat de vervoerder marktconform presteert. Zij vragen waarom hiervoor, behoudens de extra bevoegdheden voor de NMA, in het wetsvoorstel geen extra waarborgen zijn opgenomen. Deze leden stellen voor om te komen tot een verplichte benchmark voor de vervoerders in de grote steden zolang er geen sprake is van aanbesteding. Kunnen de indieners aangeven of zij kunnen instemmen met dit voorstel?

Artikelsgewijs

Artikel I, Onderdeel L (artikel 62) De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de indieners in het voorgestelde artikel 62 lid 3 voorstellen dat een concessieverlener of bestuursorgaan een vervoerder, aan wie onderhands een concessie is verleend, kan uitsluiten van aanbesteding van vervoer binnen het grondgebied van de betreffende regio. Genoemde leden hebben grote vragen bij deze «kan-bepaling». Hierdoor is het immers mogelijk dat een interne exploitant ook gaat concurreren met andere vervoerders tijdens aanbestedingen. De regering achtte het van belang om oneerlijke concurrentie tussen de private vervoerder en de interne exploitant tegen te gaan en had in het oorspronkelijke wetsvoorstel daarom voorzien in een verbod. Genoemde leden vragen waarom de indieners toch van mening zijn dat oneerlijke concurrentie moet worden toegestaan. Kunnen de indieners hierop nader ingaan? In de reactie van de indieners op het advies van de Raad van State stellen de indieners dat hiermee de mogelijkheid wordt geschapen om de eenheid in het complexe systeem van stedelijk openbaar vervoer in één hand te houden. Genoemde leden vinden dit een onvoldoende onder-bouwing. Als de indieners van mening zijn dat eenheid in het complexe systeem van doorslaggevend belang is, en die indruk wordt wel gewekt in paragraaf 2.1 van de Memorie van Toelichting, dan zou er volgens genoemde leden moeten worden gekozen voor inbesteden van alle betrokken concessies, of het moet worden geregeld door stringente voorwaarden in de concessie. Kunnen de indieners aangeven hoe zij anders tijdens een aanbesteding, waaraan de interne exploitant mag meedoen, beoordelen welke bieder de winnaar is? Immers: alleen de interne exploitant kan in de denkwijze van de indieners een dergelijke eenheid bieden en hiermee zou tijdens de aanbesteding de uitgangspo-sitie oneerlijk zijn. Genoemde leden zijn daarom van mening dat artikel 62 lid 3 moet worden vervangen door het oorspronkelijke verbod. Delen de indieners die mening? Voorts wijzen de leden van de ChristenUnie-fractie in dit kader nog op artikel 44, lid 2 onderdeel c, dat regelt dat in het programma van eisen ingegaan moet worden op de afstemming met het openbaar vervoer in aangrenzende gebieden, alsmede met andere vormen van personenvervoer. Deze leden vragen of dit niet voldoende garanties kan bieden voor de gewenste eenheid. Kunnen de indieners hierop ingaan?

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

 


Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Archief > 2012 > mei