Bijdrage Arie Slob aan Plenair debat over de toekomst van de AOW

donderdag 12 november 2009 10:15

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Men zegt wel eens: regeren is vooruitzien. Ik geef toe dat dit een verschrikkelijk cliché is, maar het wordt wel iedere keer bevestigd. Vooruitzien betekent tijdig maatregelen nemen voor de toekomst, ook als het maatregelen betreft die wellicht pijn doen, maar die tegelijkertijd zeer noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld omdat wij de kosten van de voorzieningen op de oude manier niet langer kunnen dragen. De voorgenomen AOW-maatregelen hebben begrijpelijkerwijs veel losgemaakt. Hoewel het soms zo overkomt, gaat het bij de AOW-discussie niet alleen om de verhoging van de leeftijd met twee jaar. Het gaat om de fundamentele vraag hoe wij, ook in de toekomst, lasten en lusten verdelen in de samenleving: tussen jong en oud, tussen rijk en arm en tussen gezond en ziek.

Dat was ook de vraag waarvoor de fractie van de ChristenUnie zich gesteld zag. In 2007 zagen wij nog mogelijkheden om, zonder de AOW-leeftijd te verhogen, de overheidsfinanciën op peil te houden en te voldoen aan de houdbaarheidsopgave die er lag door het versneld aflossen van de staatsschuld, het bevorderen van de arbeidsparticipatie tot 65 jaar en de fiscalisering van de AOW. Dat zijn stuk voor stuk maatregelen die zijn verankerd in het coalitieakkoord en die inmiddels zijn opgepakt. Als er geen financiële en economische crisis was ontstaan, zou er wat ons betreft ook geen aanleiding zijn geweest in deze periode van de daarover gemaakte afspraken af te wijken. Maar de crisis dwingt ons nu om eerder tot verdergaande stappen over te gaan. Het is nu dan ook onverantwoord om verdere bestuurlijke ingrepen door te schuiven naar de toekomst. De besluiten met betrekking tot de AOW waren en zijn niet makkelijk. Het toekomstperspectief van veel mensen gaat er immers anders uitzien. Tegelijkertijd moeten we onderkennen dat de tijden sinds de invoering van de AOW behoorlijk zijn veranderd: wij leven gelukkig langer en gezonder. Dat maakt dat we ook een bijdrage van oudere werknemers mogen vragen. We weten echter ook dat we er met een verhoging van de AOW-leeftijd alleen niet zijn. Er is nog veel meer nodig om ons Nederland voor te bereiden op de andere tijden, de tijden van na de economische en financiële crisis: bezuinigingen, ombuigingen, mogelijk ook lastenverhogingen, en een nieuwe balans tussen overheidsverantwoordelijkheden en particuliere verantwoordelijkheden. Daar zullen we later, in het voorjaar, verder over doorspreken, ook naar aanleiding van de heroverwegingen die inmiddels door het kabinet zijn gestart.

De uitdagingen zijn al met al groot en talrijk. Ze moeten snel worden opgepakt, maar wel verantwoord. De gevolgen van het overheidsingrijpen moeten rechtvaardig en evenwichtig zijn. De sterkste schouders dragen de zwaarste lasten, maar er moet ook sprake zijn van wederzijdse solidariteit tussen de oudere en jongere generaties. Alleen zo krijgt de verzorgingsstaat op een duurzame manier vorm.

Dat brengt mij bij de Hoofdlijnenbrief van het kabinet over de verhoging van de AOW. Gezien de tijd heb ik er drie punten uitgehaald, waarvoor ik apart aandacht wil vragen. Ik begin met een voor ons belangrijk punt: de arbeidsmarktpositie van de oudere werknemers. Die is -- het is vanmorgen al vele malen gezegd, en ook vanmiddag -- nog steeds niet goed. Het is ook bekend dat mijn fractie, meestal bij monde van mijn collega Ortega, er al jaren op hamert dat we daaraan aandacht moeten besteden. Het verhogen van de AOW-leeftijd, hoe noodzakelijk ook, mag volgens ons niet leiden tot een feitelijke verlenging van de WW of de bijstand.

Oudere werknemers moeten kansen krijgen. Op dat punt is nog een wereld te winnen. In dat opzicht -- straks kom ik hier nog apart op terug -- ben ik blij met de overgangstermijn die nu gekozen is. Deze zal hiervoor voor een groot deel benut moeten worden.

            Het kabinet heeft in de afgelopen jaren en zelfs ook dit jaar een groot aantal maatregelen genomen om de arbeidsparticipatie van ouderen verder te bevorderen. Het kabinet geeft in zijn hoofdlijnenbrief aan dat het, met name wat de inkomensgerelateerde arbeidskorting betreft, het voornemen heeft om met een nieuw voorstel te komen, met name gericht op de lagere inkomens. Dit zal ons na de herfst bereiken. Dat is allemaal prima, maar uiteindelijk telt op dit punt het resultaat. Dat moet worden gemeten in reëel toegenomen arbeidskansen van de oudere werknemers. Ik stel dan ook voor dat op dit punt nu al harde afspraken worden gemaakt met de sociale partners en dat er een stappenplan komt met betrekking tot de vraag hoe de arbeidsparticipatie van ouderen jaarlijks moet toenemen totdat de AOW in 2020 verhoogd wordt, opdat wij jaarlijks kunnen meten of wij op schema liggen. Is dat laatste niet het geval, dan moeten de sociale partners zich durven committeren aan meer en verdergaande maatregelen. Deze zijn volgens mij wel te bedenken. Ik vraag het kabinet om straks een reactie te geven op dit voor ons heel essentiële onderdeel.

            Dan kom ik bij de overgangstermijn. Het kost tijd om de arbeidskansen van ouderen daadwerkelijk te verbeteren. Daarom is het van belang dat wij hier tijd voor creëren. Dat doen wij niet alleen daarom. Wij doen dit ook om ouderen te ontzien die vlak voor hun pensioen staan. Wat ons betreft was het ook niet netjes geweest om hen ineens met een dergelijk voorstel te confronteren. Je moet hiervoor even de tijd nemen. Om die reden steunen wij het gekozen invoeringspad. Binnen de uitvoering moet men zich kunnen voorbereiden op deze majeure operatie. Wij gaan ervan uit dat door deze wijze van invoering de kosten van de invoering voor de pensioenfondsen beperkt zullen blijven. Ik wil dit bevestigd zien door het kabinet.

            Het is terecht dat in dit debat heel veel aandacht is gevraagd voor de zware beroepen. Inmiddels is er het nodige over gezegd. Van de kant van de fractie van de ChristenUnie is er steun voor het kabinet om hier serieus aandacht aan te besteden en niet op een gemakkelijke manier te denken dat wij dit onderwerp wel even kunnen oplossen. Daarom is het goed dat in de arbowetgeving verankeringen komen om te komen tot, zoals het zo fraai heet -- in de praktijk moet het handen en voeten krijgen -- een duurzaam arbeidsmarktbeleid. Ook steun voor het voornemen van het kabinet om hierover niet vrijblijvend afspraken met sociale partners te maken. Je hebt dan een stok achter de deur nodig. Natuurlijk realiseren ook wij ons dat verdere uitvoering nog wel het een en ander zal vragen. Het is dan plezierig om enige tijd te reserveren voor het oppakken van de uitvoering. Ik zie geen enkele reden om nu al uit te gaan van een negatieve uitkomst van de voorstellen. Mocht gaandeweg blijken dat zaken niet helemaal zo gaan als je veronderstelt -- dit geldt voor alles wat wij oppakken -- dan heb je altijd een nieuw afwegingsmoment. Het uiteindelijke doel moet zijn dat wij toewerken naar een situatie waarin mensen met zware beroepen tijdig van functie wisselen voordat zij opgebrand raken.

            In het verlengde daarvan vraag ik ook aandacht voor zzp'ers met een zwaar beroep. Dit is een aparte categorie. Het is nog onvoldoende duidelijk hoe het kabinet hiermee om wil gaan. Het lijkt ons van belang dat wij dit punt agenderen om verder op te pakken. Dit zal niet meteen vandaag kunnen.

De heer Rutte (VVD): College Hamer was hier duidelijk over. Zij zei: eigenlijk zou dit ook moeten vallen onder de regeling volgens welke je op 65-jarige leeftijd met pensioen kunt als je 42 jaar hebt gewerkt. Mijnheer Slob, bent u het eens met mevrouw Hamer?

De heer Slob (ChristenUnie): U weet dat aan dit onderwerp nogal wat vastzit. U hebt het toch over zzp'ers?

De heer Rutte (VVD): Ik praat over de zelfstandigen, dat zijn onder anderen de bijna één miljoen zelfstandigen zonder personeel.

De heer Slob (ChristenUnie): Zeker. Nu wij verder gaan met de uitwerking voor de zware beroepen, vind ik dat wij deze categorie hierbij moeten betrekken. Ik leg mij nog niet vast op uitkomsten op dat punt. Er zijn verschillende mogelijkheden, zo denk ik. Zoals u weet, is het nu al mogelijk dat zzp'ers een deel van hun winst apart zetten voor de zogeheten ouderdomsreserve. Mogelijk kun je dit nog iets ophogen, opdat men zelf iets meer mogelijkheden heeft om andere keuzes te maken. Misschien zijn er nog andere mogelijkheden te bedenken. Ik wil een en ander eerst eens op een rijtje gezet hebben. Het feit dat ik dit punt noem, geeft al aan dat ik vind dat wij hierover verder zullen moeten spreken met elkaar.

De heer Rutte (VVD): Ik heb het voorstel van het kabinet zo begrepen, dat het gaat om mensen die 42 jaar hebben gewerkt. Ik heb het dus niet noodzakelijkerwijs over mensen met een zwaar beroep, maar over mensen die 42 jaar hebben gewerkt. Als dat werknemers zijn -- de heer Slob moet mij corrigeren als ik het verkeerd zeg -- zouden die ook met 65 jaar met pensioen moeten kunnen. Daarvan zeg ik: moet je daaronder niet ook de zelfstandigen zonder personeel vangen?

De heer Slob (ChristenUnie): Ik denk dat u het kabinetsvoorstel correct weergeeft. Ik koppel nu mijn opmerking over de zzp'ers aan de discussie over de zware beroepen. Ik vraag het kabinet daaraan aandacht te geven.

De heer Rutte (VVD): U maakt dus wel een onderscheid ten aanzien van werknemers als het gaat om de regeling waarin staat dat je na 42 jaar met pensioen kunt op je 65ste. U gaat niet zover als mevrouw Hamer, die het net met mij eens was dat de groep zelfstandigen zonder personeel -- dat zijn bijna 1 miljoen mensen -- ook onder die regeling zou moeten vallen. Na 42 jaar zouden die mensen met pensioen kunnen op hun 65ste. Als u het blijft koppelen aan de categorie mensen met een zwaar beroep, dan praat u over een heel ander terrein van het voorstel. Ik stel dus vast dat u en mevrouw Hamer het oneens zijn.

De heer Slob (ChristenUnie): Ik weet niet wat voor belang u erbij hebt om voortdurend de ene aan de andere collega te koppelen.

De heer Rutte (VVD): Ik wil proberen om vandaag nog een beetje tot zaken te komen.

De heer Slob (ChristenUnie): Dat was mij nog niet opgevallen in de bewoordingen waarmee u op het kabinetsvoorstel hebt gereageerd en in de toch wat zwakke onderbouwing van uw eigen voorstel. Dat rammelt echt aan alle kanten, maar dat weet u natuurlijk wel. Ik wil in het kader van de discussie over zware beroepen ook nadrukkelijk aandacht hebben voor de manier waarop wij omgaan met zzp'ers, zonder dat ik daarover nu al conclusies trek, want ik realiseer mij ook heel goed dat dat niet eenvoudig zal zijn. Wij moeten daarvoor echter niet weglopen.

            Tot slot. Ik denk dat het kabinet terecht zijn verantwoordelijkheid heeft genomen om te komen tot AOW-voorstellen, en ook in een redelijk snel tempo nadat het de SER helaas niet was gelukt om tot breed gedragen adviezen te komen. Ik waardeer het dat wij nu ook al kunnen spreken over een hoofdlijnenbrief, die natuurlijk nog weer verder zal moeten worden uitgewerkt in wetgeving. Wij gaan er wel van uit -- maar op het moment dat ik het uitspreek, weet ik dat het eigenlijk vanzelfsprekend zou moeten zijn -- dat het kabinet bij die uitwerking ook de sociale partners verder gaat betrekken. Ik hoop dat de sociale partners zelf ook actief zullen meedenken, zodat als wij straks de wetgeving krijgen, wat naar ik hoop snel zal gebeuren, wij gedragen en uitvoerbare maatregelen kunnen bespreken.

Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Archief > 2009 > november