Geen andere naam…

dinsdag 17 februari 2004 22:04

Toespraak mr. A. Rouvoet in de Residentie Pauzedienst

Christenen leven met (of liever: naar) de Tien Geboden. Het is goed dat in deze Pauzediensten de Tien Geboden, die de Here aan Zijn volk gegeven heeft en die tot op de dag van vandaag hun rijke betekenis hebben met het oog op het welzijn van mensen en de menselijke samenleving, nader bekeken worden op hun relevantie en hun actualiteit. Ik geloof dat we kunnen zeggen dat je daarover niet raakt uitgestudeerd, uitgepreekt en uitgesproken.

In de politiek daarentegen wordt de universele betekenis van deze wet van God steeds minder erkend. De Tien Geboden van de God van de Bijbel hebben als normstellend kader voor het menselijk handelen afgedaan en spelen in het politieke debat nauwelijks nog een rol. Wie er op gepaste momenten naar verwijst wordt daar toch wat vreemd op aangekeken. Iets daarvan heb ik ondervonden in een Kamerdebat ruim een jaar geleden over de waarden-en-normen-discussie. Ik stelde toen dat, als wij een debat wijden aan de fundamentele waarden en normen in onze samenleving, het er niet om gaat nieuwe waarden te ontdekken; om het met de bekende Engelse geleerde en apologeet C.S. Lewis te zeggen: dat is net zo min mogelijk als het bedenken van een nieuwe primaire kleur. Met zoveel woorden heb ik toen gesteld dat het ten diepste aankomt op het herontdekken en opnieuw ingang doen vinden van de bijbelse waarden en normen, samengevat in het grote gebod om God lief te hebben boven alles en de naaste als onszelf. Zo’n invalshoek wordt door veel collega’s aangehoord, maar nauwelijks begrepen, laat staan gedeeld. We leven immers in een tijd waarin de mens zich niet door anderen laat gezeggen? Gezag van menselijke autoriteiten wordt niet meer zomaar erkend, laat staan het gezag van een goddelijke autoriteit die je niet kunt zien. Tien afspraken, of desnoods tien convenanten: oké, maar tien geboden?!

In de praktijk heeft deze houding van onafhankelijkheid en ontkenning van in elk geval iedere goddelijke autoriteit geleid tot wat ik noem het 11e gebod: ‘gij zult niet moraliseren’. De algemene houding in het politieke debat is dat het niet aangaat om jouw waarden en normen aan anderen op te leggen. En wat al helemaal niet geaccepteerd wordt is een verwijzing naar een goddelijke oorsprong van de moraal. Wie dat doet kan rekenen op het verwijt dat hij het beginsel van de scheiding van kerk en staat met voeten treedt, één van de pijlers waarop onze rechtsstaat is gebouwd. Het zou niet de eerste keer zijn dat een vertegenwoordiger van één van de christelijke partijen het verwijt krijgt met een verwijzing naar zijn geloof in God als de bron, de oorsprong van de werkelijk fundamentele waarden en normen, van moraliteit en normativiteit, de moraal te willen monopoliseren, oftewel: het alleenrecht op morele opvattingen te claimen. Wie in de politiek een uitgesproken opvatting heeft over waarden en normen, over goed en kwaad, riskeert het verwijt van morele superioriteit: ‘wie denkt u eigenlijk dat u bent dat u anderen uw waarden en normen wilt opleggen? daar gaat iedereen toch zelf over?’

De stilzwijgende afspraak in het publieke domein, in de politiek, lijkt te zijn dat we elkaar niet lastig vallen met zaken als geloof en religie, en met daaruit voortvloeiende opvattingen over ethiek en moraal, over wat hoort en wat niet, over goed en kwaad. Ik noem dat de geest van het neutralisme. Het terrein van de politiek en van de publieke samenleving behoort ‘neutraal terrein’ te zijn, een soort marktplaats van ideeën en overtuigingen, waar iedereen zich thuis voelt met zijn of haar eigen waarheid en waarden, en waar niemand pretenties heeft aangaande ‘de’ waarheid, laat staan mag proberen die aan anderen op te leggen.

Deze geest van het neutralisme – of, zoals het ook wel wordt genoemd: het secularisme – vindt u bijvoorbeeld terug in de actuele discussies over het bijzonder onderwijs. Er zijn nogal wat toonaangevende politici, zowel van liberale als van socialistische of sociaal-democratische signatuur, die groot voorstander zijn van het afschaffen van het bijzonder onderwijs (dus niet alleen het islamitisch onderwijs, waarover de laatste tijd veel te doen is, maar ook het protestants-christelijk, het rooms-katholiek, het gereformeerd, het reformatorisch en het evangelisch onderwijs), met als argument dat kinderen niet in een bepaalde richting van een bepaald geloof, bepaalde overtuigingen behoren te worden gestuurd, maar ‘neutraal onderwijs’ dienen te krijgen, zodat zij later zelf in alle vrijheid voor een levensbeschouwelijke of religieuze richting in hun leven kunnen kiezen. Het wordt nog net niet hardop gezegd, maar de gedachte erachter is toch wel een beetje dat identiteitsonderwijs een vorm van indoctrinatie is. En daar zijn we in deze moderne tijd van mondige mensen natuurlijk niet voor.

Kunt u zich voorstellen hoe in zo’n omgeving zo’n tekst uit de brief aan de Filippenzen wordt ontvangen? “Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader.” Wat een pretentie! Dat kan toch niet zomaar?! Eén naam boven alle andere namen? Dat verdraagt zich toch niet met onze afspraak om de politiek als een neutrale marktplaats te beschouwen, waar alle opvattingen, religies, levensbeschouwingen en morele systemen gelijkwaardig zijn? In de politieke arena geldt niet alleen het ‘Gods naam niet ijdel gebruiken’ (het derde gebod), maar: bij voorkeur ‘Gods naam helemaal niet gebruiken’ (het elfde gebod)!

En inderdaad: christelijke politiek, politiek dus die de naam van Christus draagt, is wars van dit neutralisme. Christelijke politiek op z’n best is immers de proclamatie van de heerschappij van Jezus Christus over heel het leven! Daarom verzetten christenen in de politiek zich – als het goed is – met en uit overtuiging tegen deze moderne ideologie van ‘de lege publieke ruimte’, tegen de dictatuur van het secularisme, die geen ruimte laat voor geloof buiten de privésfeer.

Begrijp me goed: christen-politici hebben niet de pretentie het zelf allemaal zo goed te weten, ja: beter te weten dan anderen. Het gaat niet om onze waarden en normen. Maar wij mogen met vrijmoedigheid de naam van Christus dragen als belijdenis: de Naam van de Allerhoogste, de Naam van de heilige, drieënige God, is de Naam boven alle naam! Daar kan geen god of afgod, geen levensbeschouwing, geen filosofisch stelsel tegenop! Jezus Christus is de Koning der koningen. Hem is gegeven alle macht, in hemel en op aarde. God  de Vader is de Schepper, de Onderhouder en de Voleinder van alle dingen. Zouden we dan niet bij deze God, bij Zijn Woord, te rade gaan, als het gaat om de vraag hoe we als mensen hebben te leven en samen te leven?
De Tien Geboden, als richtingwijzers voor ons persoonlijke én het publieke leven zijn heilzaam en goed. En dat geldt voor het derde gebod, over de Naam van de Here God, niet minder dan voor het zesde of zevende gebod.
De Naam boven alle naam…
Geen andere naam…
Wat een pretenties? Nee: wat een rijkdom! Wat een perspectief!
Want deze God is onze God!

Labels
André Rouvoet
Toespraken

« Terug

Reacties op 'Geen andere naam…'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2004 > februari