Door: Arie Slob
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel dat opnieuw beoogt een regeling in de Grondwet vast te leggen, ter invoering van het een correctief wetgevingsreferendum. In de vele debatten in het verleden zijn de voor- en nadelen genoegzaam gewisseld: deze leden hebben er geen behoefte aan deze uitentreuren te herhalen. Wat betreft het voorliggende wetsvoorstel hebben deze leden een aantal vragen.
De indieners stellen op bladzijde 1. van de memorie van toelichting dat het correctief wetgevingsreferendum een welkome aanvulling is op de representatieve democratie. Op bladzijde 2 wordt echter gesproken van een «noodzakelijke» aanvulling. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners nader te beargumenteren, waarom is gekozen voor het woord «noodzakelijk» en welk falen van de representatieve democratie het noodzakelijk maakt dat er vormen van directe democratie worden ingevoerd. Mede in dat verband vragen deze leden of dit falen van de representatieve democratie ook binnen het systeem kan worden opgelost, bijvoorbeeld door een revitalisering van politieke partijen. Zo nee, waarom niet?
Tevens vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de indieners de opmerking toe te lichten dat deze vorm van directe democratie zorgt voor spreiding van macht. Deze leden vragen de indieners op grond waarvan zij daar noodzaak toe zien.
De indieners stellen op bladzijde van de memorie van toelichting dat de ervaring met het nationaal referendum op 1 juni 2005, en de daaraan gekoppelde discussie over het wel of niet bindende karakter ervan, mede aanleiding is geweest voor indieners om het referendum helder te regelen. Hoe verhoudt zich dit tot de uitspraak op bladzijde 7 van de memorie van toelichting, namelijk dat de uitkomst van een nationaal raadplegend niet-correctief referendum moet worden gezien als een zwaarwegend advies aan de Nederlandse wetgever, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De indieners wijzen, ter onderbouwing van hun voorstel, op de positieve ervaringen die zijn opgedaan bij het gehouden nationale referendum over de Europese Grondwet. Uit het feit dat de uitslag van de stemming in Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 174, nr. 8 4 belangrijke mate afweek van de door politieke partijen ingenomen standpunten, leiden indieners af dat het niet meer vanzelfsprekend is dat de achterban van politieke partijen op alle belangrijke punten hetzelfde vindt als de partij waarop zij stemmen. Niettemin trekken zij toch de conclusie dat er een belangrijke rol voor politieke partijen is weggelegd bij een dergelijk referendum. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het referendum over de Europese Grondwet niet ook heeft aangetoond dat een burger zich uiteindelijk weinig wil of hoeft aan (te) trekken van alle argumenten van politieke partijen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners dan ook in te gaan op de vraag of en hoe voorkomen kan worden dat bij een referendum andere, dan inhoudelijke overwegingen een rol mee gaan spelen.
De indieners gaan in op het bezwaar dat belangengroepen referenda kunnen initiëren en afdwingen. Zij zien dit niet als een bezwaar. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn echter van mening dat dit wel een gevaar kan zijn, naarmate drempels voor het inleidende verzoek en het opkomstpercentage steeds lager worden vastgesteld. Zonder duidelijkheid daarover kan niet op voorhand worden gesteld dat het gebruik door belangengroepen zonder bezwaar is. Delen indieners deze mening?
In reactie op het bezwaar dat een referendum polariseert, stellen indieners dat dit ervoor zorgt dat kiezers, partijen en maatschappelijke organisaties gedwongen zijn een keuze te maken. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren naar aanleiding van het gehouden referendum over de Europese Grondwet, dat niet alle kiezers over een dermate gecompliceerd onderwerp zelf een keuze willen maken. Deze leden vragen de indieners hierop te reageren en daarbij tevens in te gaan op het bezwaar dat door middel van een referendum een gecompliceerd probleem gesimplificeerd aan de kiezers wordt voorgelegd.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben sympathie voor de wijziging van het voorstel, in die zin dat de uitzonderingen toch ook in de Grondwet worden vastgelegd. Helaas geldt dit niet voor de vaststelling van de drempels. Terwijl juist de hoogte van de drempels van doorslaggevend belang is voor de vraag in hoeverre er gebruik zal worden gemaakt van het correctief wetgevingsreferendum. Tevens bepaalt de hoogte van de drempels in welke mate er sprake is van aantasting van het representatieve stelsel. Juist om het een aanvulling te laten zijn op het representatieve stelsel is het van belang dat niet lichtvaardig met dit instrument wordt omgesprongen. Dat indieners er voor kiezen om een eis van tweederde meerderheid voor te schrijven voor het wijzigen van de drempels, vinden deze leden niet afdoende. Met deze eis wordt uiteindelijk wel de herzieningsprocedure van de Grondwet omzeild en die is er niet voor niets. Ten slotte vinden de leden van de ChristenUnie-fractie het bovendien voor de beoordeling van het wetsvoorstel van belang te weten hoe hoog indieners de drempels willen stellen. Zij vragen de indieners hierop in te gaan.
De indieners stellen dat het weliswaar niet mogelijk is om een referendum te houden over bepaalde Europese verdragen die op het Koninkrijk als geheel van toepassing zijn, maar dat het wel mogelijk is over dergelijke verdragen een niet-bindend raadplegend referendum te houden. Volgens de indieners gelden de bezwaren die gelden bij een correctief referendum over verdragen, niet (in dezelfde mate) voor een raadplegend nietcorrectief referendum. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners deze stelling nader te beargumenteren. Het raadplegend referendum over de Europese Grondwet heeft immers aangetoond dat het niet voor de hand ligt de kiezersuitspraak te negeren. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners in te gaan op de keuze om wel de begrotingswetten uit te zonderen en niet de wetsvoorstellen op het gebied van sociale zekerheid en fiscale wetgeving, want die wetten hebben eveneens vaak ingrijpende en budgettaire gevolgen.
Artikel 137
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het niet voor de hand liggen om een correctief wetgevingsreferendum mogelijk te maken over een voorstel tot verandering in de Grondwet, nadat dit voorstel in tweede lezing door de Staten-Generaal is aangenomen. De tweede lezing is al bedoeld als extra waarborg; een correctief wetgevingsreferendum daar bovenop lijkt deze leden te veel van het goede. Door de invoering van het correctief wetgevingsreferendum kan bovendien de tweede lezing door de
Staten-Generaal devalueren. Zij vragen de indieners hun keuze voor deze procedure te beargumenteren, mede in het licht van de discussie over de aanpassing van de Grondwetsherzieningprocedure.
Reacties op 'Inbreng Correctief referendum'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.