Vragen van de leden Karimi en Tonkens (beiden GroenLinks), Van Aartsen (VVD), Van Bommel (SP), Dittrich (D66), Eurlings (CDA), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Janssen van Raaij (LPF), Koenders (PvdA), Van der Staaij (SGP) en Teeven (LN) aan de minister van Buitenlandse Zaken over de dreigende dood door steniging van een Nigeriaanse vrouw. (Ingezonden 19 september 2002)

1. Heeft u kennis genomen van de uitspraak van een Nigeriaans « appeal court» in de zaak tegen Amina Lawal?1
2. Waarin verschilt dit vonnis van het vonnis van het « appeal court»in de vergelijkbare zaak tegen mevrouw Safiya Hussaini?
3. Bent u bereid om bijvoorbeeld via een démarche de Nigeriaanse overheid te overtuigen van het belang van naleving van verschillende mensenrechtenverdragen die deze praktijken ten stelligste verbieden?
4. Op welke wijze zult u, zowel bilateraal als in EU-verband, alles in het werk stellen om uitvoering van dit vonnis te voorkomen?

Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden
Van Bommel, ingezonden 3 september jl., Koenders, ingezonden 11 september jl. en K.G. de Vries en Adelmund, ingezonden 19 september jl.

1 Deze vrouw heeft buiten het huwelijk om een kind gekregen en zij is hiervoor door een lokale Sharia-rechtbank veroordeeld tot dood door steniging. Vervolgens is mevrouw Lawal in hoger beroep gegaan.