Onderstaand opinie-artikel is o.a. verschenen in het Reformatorisch Dagblad
Door: André Rouvoet
Vraag een willekeurig politicus welke de grondslagen van ons politiek bestel zijn en de kans is groot dat als eerste het beginsel van scheiding van kerk en staat wordt genoemd. Daarover bestond tot voor kort weinig discussie. Het was voor politieke partijen niet een thema om zich op te onderscheiden. Dat is vandaag wel anders. Over het onderwerp worden dermate heftige debatten gevoerd dat je soms zou denken dat er een staatsgreep van de kerk op handen is…
Nu is scheiding van kerk en staat niet altijd vanzelfsprekend geweest. De verhouding tussen ‘de wereldlijke en de geestelijke regering’ is door de eeuwen heen sterk gewijzigd. Veelal was er een heel directe band tussen de heerser en de godsdienst in zijn gebied: ‘cuius regio, eius religio’, wiens gebied, diens religie. De scheiding van kerk en staat kreeg pas in de 19e eeuw brede erkenning, o.a. tot uitdrukking komend in de (grondwettelijke) verankering van de godsdienstvrijheid.
Voor alle helderheid: dit rechtsstatelijke beginsel wordt in zijn essentie ook door mij en de ChristenUnie onderschreven. Kerk en staat behoren institutioneel van elkaar gescheiden te zijn. Wel zijn er kanttekeningen te plaatsen bij de vanzelfsprekendheid waarmee doorgaans over dit axioma van de moderne rechtstaat wordt gesproken: dat is niet zonder zonder risico’s voor de positie en de functie van de kerk in onze samenleving.
Mijn bezwaar tegen het geaccepteerde spreken in termen van ‘scheiding van kerk en staat’ is dat dit er toe lijkt te hebben geleid dat beide in hun onderlinge relatie een gefixeerde positie innemen, elk een eigen domein toegewezen hebben gekregen, waarmee men het moet doen. ‘Scheiding van kerk en staat’ wordt veelal verstaan als ‘schoenmaker, houd je bij je leest’. Dit is gezien de geschiedenis niet geheel onbegrijpelijk, maar ik heb de indruk dat we doorschieten en dreigen terecht te komen in een overaccentuering van de scheiding en als gevolg daarvan een vervreemding tussen kerk en staat. Het merkwaardige is overigens dat het ‘schoenmaker, hou je bij je leest’-vermaan uitsluitend aan de kerken wordt gericht en nooit aan bijv. vakbonden of natuurbeschermers…
In de ChristenUnie bestaat daarom een voorkeur voor een andere terminologie, namelijk ‘onderscheiden ambten en verantwoordelijkheden’. Erkenning van de onderscheiden ambten van kerk en staat is voor de christelijke politiek altijd een belangrijk leerstuk geweest. En wie enigszins thuis is in de geschiedenis van de christelijke politiek in dit land, weet dat hier een zeer bepalend element zit voor wat betreft de onderlinge verhoudingen van de huidige christelijke politieke partijen.
Groen van Prinsterer schreef al in 1860: “Kerk en staat staan onderscheiden van elkaar, elk optredend binnen de eigen sfeer.” En J.J. van der Schuit concludeert in zijn rede Kerk en Staat uit 1929: “Met het Nieuwe Testament in de hand kunnen wij en moeten wij opkomen voor scheiding van Kerk en staat (...) in den zin van onderscheiding.”
Eigen verantwoordelijkheid van kerken
De vervreemding van kerk en staat is voornamelijk door de staat bevorderd. Tijdens de ‘paarse’ periode zagen we dit verschillende malen. Zo werd bijv. de kerken verweten dat zij door opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers ‘zich buiten de democratische rechtsorde plaatsten’, waarbij werd miskend dat kerken ook een eigen, diaconale verantwoordelijkheid hebben om mensen te voorzien van eten, drinken en een (tent)dak boven hun hoofd. Verder valt te denken aan de intense debatten over taboes doorbrekende wetgeving met betrekking tot de openstelling van het huwelijk voor paren van het zelfde geslacht en rond euthanasie en hulp bij zelfdoding. Vertegenwoordigers van de christelijke partijen werden meermalen terechtgewezen, omdat hun argumentatie, voorzover ontleend aan het spreken van de Bijbel, in strijd zou zijn met de scheiding van kerk en staat. Waar de dogma’s van het zelfbeschikkingsrecht en de individuele vrijheid deze debatten domineerden, werden de bijbelse uitgangspunten van het leven als geschenk van God en het huwelijk als instelling voor man en vrouw het parlementaire veld uit gestuurd en naar het privédomein verbannen.
Neutralisme
Zoals gezegd: de verhouding tussen kerk en staat is weer volop actueel. In de samenleving en ook in de Tweede Kamer wordt regelmatig gesproken over kwesties als de toelaatbaarheid van religieuze uitingen in het openbare leven, de grenzen van de vrijheid van godsdienst, hoofddoekjes, vrouwenbesnijdenis, de ruimte voor islamitisch onderwijs, enzovoort. Recent werd minister Verdonk beschuldigd van ‘een flagrante schending van de scheiding tussen kerk en staat’, toen zij voorstelde buitenlandse imams te laten testen op hun kennis van de Koran. Ik ben het met die kritiek eens. We hebben in ons land geen behoefte aan een Ministerie van Godsdienstzaken. De overheid mag zich niet bemoeien met de leer zoals die in de kerk of de moskee wordt verkondigd. Natuurlijk: de godsdienstvrijheid is niet absoluut. Zij geldt ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’. Maar het oordeel daarover is niet aan de politiek, maar aan de rechter. Eén ding moet wel duidelijk zijn: orthodoxie is in dit land niet verboden.
Aan het debat over kerk en staat zitten tal van – spannende – vragen vast, onder meer rakend aan de grondrechten. Wat niet helpt is alles wat met geloof te maken heeft verdringen uit het publieke domein. Geloof is te belangrijk voor mensen om het alleen voor zichzelf te houden en het is onbetwist dat de vrijheid om voor je geloofsovertuiging uit te komen deel uitmaakt van de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Scheiding van kerk en staat is niet hetzelfde als scheiding van geloof en politiek. Een aan de samenleving opgelegd neutralisme leidt tot een seculiere dictatuur, die voor de geestelijke vrijheid niet minder bedreigend is dan een religieus fundamentalisme dat van die vrijheid niet weten wil.
Het spreken van de kerk
Kerk en staat vervullen onderscheiden ambten, maar – en dat is essentieel en onopgeefbaar voor de christelijke politiek – zij dienen dezelfde Here! Zij ontlenen de gezagsbevoegdheid niet aan elkaar, maar aan God. Tegen die achtergrond zouden de kerken het als hun roeping moeten zien om de overheid aan te spreken zodra zij háár roeping (namelijk om de publieke gerechtigheid te bevorderen) dreigt te verzaken. De kerk heeft vanuit haar eigen ambt het recht en soms de plicht om zich over politieke zaken uit te spreken. De kerk moet wel altijd in haar optreden als kerk opereren. Zij zijn niet de deskundigen bij uitstek over toelatingscriteria, bijstandsnormen of CO2-emissienormen, maar hebben een geheel eigen invalshoek. Maar dan gaat het dus niet om het bereik van het maatschappelijk spreken van de kerk, maar om de wijze van spreken.
Het gegeven dat de kerk een geloofsgemeenschap is, mag dan voor sommigen een argument zijn haar maatschappelijke betekenis beperkt te achten, voor mij ontleent zij daaraan juist de sleutelpositie in de samenleving. Deze centrale plaats van de kerk vloeit voort uit het gegeven dat het Woord van God is toevertrouwd aan de kerk, terwijl de zeggenschap van dat Woord niet beperkt is tot de kerk. Gods openbaring is immers van beslissende betekenis op alle terreinen van het leven.
Deze visie op de plaats en betekenis van de christelijke kerk laat zich zeer wel verbinden met de erkenning van het beginsel van scheiding van kerk en staat in de zin van ‘onderscheiden ambten’. Er is voor de kerken, ook in een tijd waarin het neutralisme terrein wint, geen enkele reden om zich uit het maatschappelijk middenveld te laten slaan.
Mr. A (André) Rouvoet
Fractievoorzitter ChristenUnie in de Tweede Kamer
Reacties op 'Kerk en staat: ‘living apart together’'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.