Bijdrage Esmé Wiegman plenair wet voorkeursrecht gemeenten

donderdag 11 februari 2010 10:00

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik ben blij dat ik hier bijtijds aanwezig kan zijn. Het is jammer dat ik de inbreng van mijn collega's heb gemist.

Het voorliggende wetsvoorstel vereenvoudigt de bekendmaking en de inwerkingtreding van een voorkeursrecht op gronden door gemeenten.

De ChristenUnie-fractie steunt deze vereenvoudiging. Met het voorkeursrecht moet zorgvuldig worden omgegaan omdat het de rechten van grondeigenaren beperkt. Dit instrument is echter noodzakelijk om grondspeculatie tegen te gaan en ervoor te zorgen dat de overheid waar nodig voldoende middelen heeft om gewenste ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken. Ik dank de minister voor het uitgebreide antwoord op de vragen van de ChristenUnie-fractie in de schriftelijke ronde. Enkele oneffenheden in het wetsvoorstel ten aanzien van het voorkeursrecht voor pachters zijn bij nota van wijziging hersteld, waarvoor dank. Wat betreft de ChristenUnie-fractie zijn er nog drie zaken die in het wetsvoorstel verduidelijking behoeven. Ten eerste de positie van het Kadaster en de gemeentelijke beperkingenregistratie. Ten tweede de onderhandse executoriale verkoop. Ten derde het rechtsgevolg van een voorkeursrecht.

Allereerst kom ik dus op de positie van het Kadaster en de gemeentelijke beperkingenregistratie bij de registratie van het voorkeursrecht. Momenteel wordt een voorkeursrecht door de gemeente ingeschreven in de gemeentelijke beperkingenregistratie. Dit is voor notarissen erg omslachtig. Notarissen moeten de Staatscourant afspeuren naar voorkeursrechten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) houdt daarom nu zelf een informele registratie bij. Het wetsvoorstel gaat ervan uit dat een voorkeursrecht pas geldt nadat dit is ingeschreven. Dit lost een groot deel van de problemen op en is van groot belang voor de rechtszekerheid. Deze regeling voorkomt dat de notaris een levering verzorgt terwijl achteraf blijkt dat op het perceel een voorkeursrecht van toepassing was. Het is na mijn vragen nu duidelijk dat het probleem dat een voorkeursrecht in de gemeentelijke beperkingenregistratie alleen op datum wordt geregistreerd en niet met het exacte tijdstip, niet nog voor het inwerkingtreden van de wet wordt opgelost. Wel vraag ik de minister hoe lang dit nog gaat duren. Uitstel is voor de praktijk zeer onwenselijk omdat dagelijks het risico bestaat dat percelen in strijd met een voorkeursrecht worden geleverd.

Hoewel er dus veel verbetert, vraagt de ChristenUnie-fractie toch of deze wijze van registreren het handigst is. het valt mijn fractie namelijk op dat het voorkeursrecht door het Rijk en de provincies bij het Kadaster wordt ingeschreven, maar door gemeenten in de gemeentelijke beperkingenregistratie. Dat onderscheid is voor de burger, de makelaar en de notaris -- de voornaamste raadplegers van de registratie -- onwenselijk. Is inschrijving bij één loket, het Kadaster, voor de raadplegers geen betere optie? Ik noem nog een aantal redenen. Registratie van het tijdstip is bij het Kadaster al geregeld en biedt een snellere oplossing. Bij het Kadaster wordt het besluit zelf ingeschreven, in de gemeentelijke beperkingenregistratie niet. Registreren bij het Kadaster biedt daarom potentieel lastenverlichting omdat er niet apart stukken bij de gemeente hoeven worden opgevraagd. Door inschrijving bij het Kadaster zijn alle relevante stukken voor een verkoop, levering et cetera zo veel mogelijk via één loket beschikbaar en hoeven notarissen niet meer een paar keer per dag in te loggen om zeker te weten dat er niet iets is gewijzigd. Voor alle wijzigingen bij het Kadaster zelf kan de notaris namelijk automatisch bericht krijgen. Alle gemeenten kunnen bij het Kadaster inschrijven, terwijl niet alle gemeenten momenteel zijn aangesloten op de landelijke voorzieningen die de inschrijving in de gemeentelijke registraties bundelt en naar het Kadaster stuurt. Het laatste voordeel is dat inschrijving bij het Kadaster technisch meer mogelijkheden biedt. Zo kan er bijvoorbeeld een koppeling met geo-informatie worden gemaakt, waardoor een vestiging van een voorkeursrecht op een gedeelte van een Kadastraal perceel mogelijk is.

Ik heb overwogen om af te wachten of dit punt wordt meegenomen bij de evaluatie van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken die bij mijn weten momenteel plaatsvindt, maar ik vrees dat dit nog wel even gaat duren. Daarom heb ik ervoor gekozen een amendement in te dienen waardoor artikel 7 lid 2 aangeeft dat de inschrijving bij het Kadaster plaatsvindt. Daarbij speelt een belangrijke rol dat ik ook een amendement heb ingediend om het rechtsgevolg van een voorkeursrecht te regelen in artikel 2 lid 2. Ik stel daarbij voor dat een vervreemding in strijd met de WVGem ongeldig is. Dat voorstel is in het belang van de gemeenten, maar is strijdig met het belang van de rechtszekerheid. Het is alleen werkbaar als wij er zoveel mogelijk zeker van kunnen zijn dat de notaris ongeldige overdrachten kan voorkomen. Vandaar toch de keuze voor de twee amendementen in samenhang.

Mijn tweede punt is de onderhandse executoriale verkoop. In de Wet voorkeursrecht gemeenten zijn een aantal vrijstellingen opgenomen. Zo mag een stuk grond waarop voorkeursrecht is gevestigd toch verkocht worden aan een andere partij dan de gemeente als er sprake is van een openbare executoriale verkoop. Er is dan immers een belang van de schuldeiser om de hoogst mogelijke opbrengst te krijgen voor de grond en dat mag zwaarder wegen dan het openbaar belang van de gemeente.

Er is echter onduidelijkheid over hoe dit zit als sprake is van een onderhandse executoriale verkoop. Voor notarissen is dit lastig, aangezien zij met de plicht worden opgezadeld om rekening te houden met het voorkeursrecht, terwijl onvoldoende duidelijk is in welke gevallen hiervoor vrijstelling geldt. Hierover mag geen onduidelijkheid bestaan. De fractie van de ChristenUnie heeft daarom gevraagd, de onderhandse executoriale verkoop op te nemen in de vrijstelling van artikel 10, 2e Wet voorkeursrecht gemeenten.

In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de minister dat bij de wijziging van de WVG in 1996 met zoveel woorden de bedoeling is vastgelegd om de uitzondering te beperken tot de openbare executoriale verkoper. Tegelijkertijd constateert de minister dat er nog rechtszaken lopen over de interpretatie van de wet op dit punt. Na een nadere analyse van de wetsgeschiedenis is de indruk van de fractie van de ChristenUnie dat de bewering dat alleen openbare executoriale verkopen uitgezonderd zouden zijn niet valide is. De tekst in de vindplaats heeft namelijk geen betrekking op het onderscheid tussen openbare en onderhandse executoriale verkoop. Het gaat daarom om het onderscheid tussen alle openbare verkopen en de verplichte openbare verkopen. Ik heb daarom een amendement ingediend waarmee in artikel 10, tweede lid, onder E deze vorm van executoriale verkoop wordt opgenomen. Ik heb overigens begrepen dat de betrokken beroepsorganisatie vindt dat het punt van de onderhandse executie moet worden verduidelijkt in de wet.

Een punt van aandacht is hoe het voorgestelde amendement zich verhoudt tot het openbare belang van het voorkeursrecht van de gemeenten. Hier geldt dat ook na een executoriale verkoop het voorkeursrecht in stand blijft. Bovendien beslist de voorzieningenrechter uiteindelijk of ondershands mag worden verkocht, of dat er toch geveild moet worden. Ook kan de gemeente bij onderhandse verkoop meebieden, aangezien de grond wel openbaar moet worden aangeboden. In die zin is het woord "onderhands" in dit geval dus wat misleidend. Onderhandse executoriale verkoop is op dit moment voor de gemeente wellicht zelfs aantrekkelijker, aangezien bij openbare executoriale verkoop het hoogste bod bepalend is. Ook al heeft de gemeente het hoogste bod gedaan bij de inzet, de gemeente kan bij de afslag toch nog achter het net vissen als een andere partij eerder mijnt. Wel is in de openbare executoriale verkoop het biedingsproces transparanter. Om het belang van de gemeenten te waarborgen, heb ik daarom in mijn amendement een bepaling opgenomen dat een gemeente te allen tijde, ook bij onderhandse verkoop, de grond kan kopen voor een hoger bedrag dan de prijs die door een andere bieder aan de voorzieningenrechter is voorgelegd. Momenteel is dat alleen mogelijk als een belanghebbende bij de rechter de gemeente voordraagt als alternatieve koper. Ten slotte merk ik op dat er altijd nog de mogelijkheid van nietigverklaring conform artikel 26 is, om misbruik te voorkomen.

Ik heb nog een amendement ingediend over rechtsopvolging van een voorkeursrecht. Bij nota van wijzigingen is het nieuwe tweede lid van artikel 2 van de Wet voorkeursrecht gemeenten vervallen verklaard, aangezien dit niet het beoogde doel bewerkstelligt. Het gaat daarbij om de vraag of een vervreemding van grond waarop een voorkeursrecht rust geldig is of niet. IN de literatuur is daar nog steeds discussie over. Als zo'n vervreemding geldig is, is dat voor de betrokken overheid niet handig, omdat de grond dan toch aan de koper wordt overgedragen, en de gemeente achter het net vist. Als zo'n vervreemding niet geldig is, is er een probleem voor de koper, diens hypotheekhouder en de rechtszekerheid in het algemeen. De kunst is dus om het belang van de gemeenten veilig te stellen, en toch te zorgen dat er geen ongeldige vervreemdingen bij het Kadaster worden ingeschreven. Dat zou bereikt kunnen worden door de vervreemding toch ongeldig te verklaren, maar tegelijkertijd te regelen dat een voorkeursrecht pas geldt zodra het zichtbaar is. Om het laatste beter te regelen, heb ik het eerder vermelde amendement op artikel 7 ingediend. De ongeldigheid wordt met dit amendement geregeld.

Voor de rechtspraktijk is dan ook nog van belang waarom de vervreemding ongeldig is. Die reden is nodig om te bepalen of derden beschermd worden tegen ongeldige vervreemding, en of de ongeldige vervreemding nog te repareren is. Het eerder voorgestelde artikel 2, lid 2 is bij de nota van wijzigingen weer geschrapt, onder meer vanwege de ongeldigheid daarin, namelijk dat de vervreemder niet beschikkingsbevoegd zou zijn. Deze sloot niet goed aan bij de wetsgeschiedenis, de literatuur en de jurisprudentie. Ik stel daarom voor, te bepalen dat een vervreemding in strijd met deze wet ongeldig is om een andere reden, namelijk dat de grond niet overdraagbaar is. Daarmee wordt aansluiting gezocht bij een artikel waar de Hoge Raad ook naar heeft verwezen in het arrest-Weert, te weten artikel 3:83 BW. In dat artikel wordt bepaald dat eigendom en beperkte rechten niet overdraagbaar zijn indien de wet zich daartegen verzet. In het nieuwe lid 2 gaat de wet zich dus tegen zo'n overdracht in strijd met de WVG verzetten. Ik heb inmiddels begrepen dat het ook de wens is van het Kadaster dat de rechtsopvolging duidelijk in de wet wordt geregeld. Dat gebeurt naar mijn mening met mijn ingediende amendement.

Labels
Bijdragen
Esmé Wiegman

« Terug

Archief > 2010 > februari