Inbreng Esmé Wiegman inzake Ontwerpbesluit wijziging Besluit algemene regels inricht. milieubeheer.

woensdag 18 januari 2012 00:00

Inbreng schriftelijk overleg van ChristenUnie Tweede Kamerlid Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink inzake Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (nieuwe activiteiten, integratie Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer, vereenvoudigingen en reparaties).

Onderwerp:   Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (nieuwe activiteiten, integratie Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer, vereenvoudigingen en reparaties)

Kamerstuk:   29 383

Datum:            18 januari 2012

Inleiding

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van het Activiteitenbesluit (tweede fase, derde tranche). Deze leden hebben hierover enkele vragen.

Gemeentelijke milieustraat

Paragraaf 3.8.2. Artikel 3.151 en 3.152 van het Besluit

Paragraaf 3.3.8. Artikel 3.65 van de Regeling

Zowel in de toelichting van het Besluit als ook van de Regeling wordt aangegeven dat afvalbrengstations / milieustraten ‘met een voorgeschreven voorzieningenniveau’ dan wel met een ‘voldoende adequaat voorzieningenniveau’ de overblijvende reststroom naar een AVI mogen afvoeren. Genoemde leden vragen hoe dit zich verhoudt tot het tweede Landelijke afvalbeheerplan 2009-2021 (LAP2). Zij zien een groot verschil tussen milieustraten en sorteerinrichtingen en pleiten voor een goed samenspel tussen deze twee om te komen tot zoveel mogelijk recycling.

Klopt het zo vragen deze leden dat, zoals aangegeven door de branchevereniging voor recycling (BRBS), uit sorteerproeven blijkt dat sorteerinrichtingen meer dan 50% recyclebaar materiaal kunnen scheiden uit restcontainers van milieustraten met een ‘voldoende adequaat voorzieningenniveau’ en dat het hierbij niet alleen gaat om materialen genoemd in de regeling, maar ook om aparte materiaalstromen uit meubels, compositiemateriaal en onderscheiden harde kunststoffen en materialen zoals tapijt en folies? Ook vragen deze leden of de mening wordt gedeeld dat afvoer naar AVI’s de markt de mogelijkheid ontneemt leer te recyclen terwijl leer als een van de meest milieuverontreinigende materiaalstromen in het grof huishoudelijk afval wordt aangemerkt?

Deze leden pleiten voor twee wijzigingen in het voorstel op dit punt.

Ten eerste pleiten zij ervoor recycling voorop te stellen en in lijn met het LAP2 geen uitzondering te maken, maar de zogenaamde ‘restcontainer van milieustraten’ altijd te laten afvoeren naar een sorteerinrichting. Deze leden wijzen er op dat de huidige lage verbrandingstarieven de milieustraten de stimulans ontneemt maximaal te scheiden terwijl de recyclingtarieven dat wel doen. Als de restcontainer verplicht afgevoerd moet worden dan zal de milieustraat er alles aan doen het volume hiervan te minimaliseren. Tenslotte wijzen deze leden erop dat deze maatregel de handhaafbaarheid aanmerkelijk verbeterd omdat in de huidige situatie en de in dit besluit voorgestelde situatie de controle op het wel of niet hebben en met name daadwerkelijk gebruiken van 18 containers met de beperkte inspectiecapaciteit niet adequaat kan gebeuren. Deze leden verwijzen daarbij naar het rapport van de VROM inspectie uit april 2011 dat vanaf 2009 het LAP2 niet op milieustraten wordt toegepast en nog 70% wordt verbrand zonder een grondige sortering vooraf. Deze leden hebben de indruk dat de kans groot is dat met de voorgestelde wijzigingen dit niet zal verbeteren.

Ten tweede kunnen volgens genoemde leden wel degelijk perscontainers worden ingezet uit kostentechnische overwegingen. In de toelichting van de voorliggende wijziging van de Activiteitenregeling is aangegeven dat het voor nascheiding niet wenselijk is dat restafval in een perscontainer wordt gedaan. Genoemde leden constateren echter dat het voor goed geoutilleerde sorteerinstallaties geen probleem is als restafval in een perscontainer wordt aangeleverd om toch tot maximale recycling te kunnen komen. Deze shredderen betreffende aangeleverde vrachten, waardoor het materiaal voldoende uiteen valt om vervolgens gespreid op leesbanden als individuele bestanddelen herkend en gescheiden te kunnen worden.

Tenslotte merken genoemde leden op dat in de toelichting van de voorliggende Wijziging van het Activiteitenbesluit verwezen wordt naar ‘de beleidslijn zoals die is uitgezet in de tweede wijziging van het LAP2’. Deze leden constateren dat de beleidslijn zoals deze in voorliggende Wijziging van het Activiteitenbesluit staat, niet in het vigerende LAP2 is opgenomen en dat hiermee dus wordt vooruitgelopen op de nog in de 2e Kamer te behandelen wijziging van LAP2.

Het breken van steenachtig materiaal

Paragraaf 4.5a.6.van het Besluit

Paragraaf 3.5a.6. van de Regeling

Genoemde leden vragen of het klopt dat uit onderzoek blijkt dat activiteiten die te maken hebben met het breken van steenachtige materialen door een groot aantal gemeenten (50 tot 60%) niet structureel wordt gehandhaafd en dat circa 25% van de gemeenten deze activiteit helemaal niet handhaafd omdat de eisen uti de AMvB Mobiel breken onduidelijk en niet eenduidig uitlegbaar zijn. Deze leden vragen een reactie waarom nog niet is ingegaan op het herhaalde verzoek van BRBS om de AMvB Mobiel breken aan te passen.

Deze leden vragen of de voorgestelde artikelen ten aanzien van het breken van steenachtig materiaal voldoende zijn afgestemd met bestaande wet- en regelgeving. Zij vragen een reactie op de kritiek van de BRBS ten aanzien van de verschillende eisen voor de te treffen maatregelen en voorzieningen zoals sproei-installaties zoals vereist in de AMvB Mobiel breken onder 1.2.1 en de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR). Ook vragen zij reactie op de kritiek van de BRBS dat ook voor geluid sterk uiteenlopende eisen gesteld dreigen te worden voor vergelijkbare activiteiten zoals de mogelijkheid van mobiel breken binnen een inrichting onder de bepalingen van de AMvB Mobiel breken.

Ten derde vragen deze leden of verduidelijkt kan worden dat misproducten en restproducten van betonmortelcentrales en betonproductenfabrieken niet onder de bepalingen van de AMvB Mobiel breken gebroken kunnen worden.

IPPC

Met dit wijzigingsbesluit worden de vereisten van het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties opgenomen in het Activiteitenbesluit. Genoemde leden zijn nog niet overtuigd dat hierbij vergunningplichten kunnen worden vervangen door algemene regels. Voor IPPC-inrichtingen is maatwerk nodig. Deze leden vragen of het niet al voldoende helpt dat betreffende activiteiten al in het Activiteitenbesluit staan zodat er richting wordt gegeven aan de op te leggen eisen voor IPPC-inrichtingen voor betreffende activiteiten. Deze leden wijzen er op dat in deze inrichtingen vaak een groot aantal activiteiten samenkomen. Zij vragen of het opnemen in het Activiteitenbesluit bijdraagt aan de kenbaarheid van de regels. Deze leden vragen daarom een reactie op de zienswijze van de VNCI op dit punt en de vragen van de VNCI bij de diverse artikelen zoals genoemd in de brief van 9 december 2011.

Ketelinstallaties

Daarnaast worden er met het voorstel regels gesteld aangaande het in werking hebben van ketelinstallaties met een nominaal vermogen kleiner dan 1 megawatt.

Voor houtgestookte ketelinstallaties kleiner dan 1 MWth vragen genoemde leden of de voorgestelde regelingen daadwerkelijk zullen leiden tot de beoogde NOx reductie gezien de door de sector geuite zorgen dat de te nemen maatregelen niet economisch rendabel zijn. Een alternatief dat mogelijk wel rendabel is, is het verbranden van hout in grotere installaties. Klopt het, zo vragen deze leden, dat als voor dit alternatief wordt gekozen dat daar tegenover staat dat het rendement van dergelijke installaties een stuk lager ligt, transportbewegingen toe zullen nemen en daarmee ook de CO2 uitstoot? Zij vragen een reactie op de stelling van de sector dat het hout dat vrijkomt bij de houtverwerkende industrie in plaats daarvan verwerkt zal worden tot pellets en verbrand in kleinschalige installaties of naar het buitenland verdwijnen en dat dit leidt tot juist extra NOx uitstoot ten opzichte van de huidige situatie. Deze leden vragen ten slotte of er met de voorgestelde wijziging wel sprake is van een gelijk speelveld in Europa met betrekking tot de normen ten aanzien van emissies voor biomassa verbranding.

Voor meer informatie zie ook www.tweedekamer.nl.

 


Labels
Bijdragen
Esmé Wiegman

« Terug

Archief > 2012 > januari