Bijdrage debat Onderwijsbegroting 2007

woensdag 11 oktober 2006 17:43

De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. "Geen woorden maar daden" is kort samengevat de reactie van de ChristenUnie op de onderwijsbegroting 2007. Wij treffen namelijk in deze onderwijsbegroting, met name op de eerste pagina's, prachtige volzinnen aan over talenten die ontwikkeld moeten worden, over onderwijs dat het beste uit leerlingen en studenten moet halen, over excellerende wetenschappers en over onderwijs waar vonken vanaf slaan. Dit zijn prachtige zinnen. Het is echter teleurstellend dat de onderwijsbegroting 2007 voor een deel in mooie woorden blijft steken. Immers, afgezien van een aantal incidentele investeringen, wordt er minder geld in het onderwijs gestoken dan het jaar ervoor. Ik vraag de minister hiervoor een verklaring. Stond zij achter in de rij toen minister Zalm het geld verdeelde dat de aantrekkende economie met zich meebrengt? Of was haar stem zo zwak dat een terecht pleidooi voor meer geld voor het onderwijs onvoldoende is doorgedrongen? Wij vragen het haar maar, want wij moeten zien te voorkomen dat het begrotingsjaar 2007 een verloren jaar wordt. Dat zou jammer zijn, juist in een tijd dat in de politiek breed wordt erkend dat extra diepte-investeringen in het onderwijs dringend noodzakelijk zijn. Wij hebben dit vandaag ook weer verschillende collega's horen zeggen.

Deze noodzaak heeft onder andere te maken met de problematiek van het lerarentekort. Vorige week hebben wij daarover ook al gesproken en hebben wij geconstateerd dat de lerarensalarissen een aantal jaren op de nullijn zijn blijven steken. Dat heeft gevolgen gehad voor de arbeidsvoorwaarden in het onderwijs. Van de nullijn is gelukkig inmiddels geen sprake meer, maar nu de economie aantrekt zou je verwachten dat het kabinet de gelegenheid benut om verder te gaan dan wat vorig jaar mogelijk bleek. Het stelt ons teleur dat minister Van der Hoeven zich verschuilt achter lopende cao-afspraken en hiervoor niets voelt. Dat is een gemiste kans.

Die kwalificering is ook van toepassing op haar reactie op ons vorige week herhaalde pleidooi om nu eens echt werk te maken van de hoge werkdruk in het onderwijs. Ik meen oprecht dat dit de sleutel is tot het verder aantrekkelijk maken van het beroep van docent en daarmee ook tot de aanpak van het lerarentekort. Wie schetst mijn verbazing toen de minister vorige week aangaf dat dit uitsluitend een zaak van de sociale partners is. Je gelooft je oren niet. Van een minister van Onderwijs mag je verwachten dat zij vooraan gaat in de strijd voor een goed onderwijsklimaat en aantrekkelijke arbeidsomstandigheden voor docenten. Daarom herhaal ik mijn verzoek van vorige week aan de minister om de regie te nemen bij het opstellen van een plan van aanpak om de werkdruk van docenten in de komende jaren structureel te verminderen.

De heer Jan de Vries (CDA):
Kiest de heer Slob voor het verminderen van de werkdruk of voor hogere salarissen?

De heer Slob (ChristenUnie):
De salarissen zijn een aantal jaren op de nullijn blijven steken. Het had daarom in de rede gelegen om, waar er financiële ruimte is, er nog een schepje bovenop te doen bij de onderwijssalarissen. Bij de structurele aanpak van het lerarentekort moeten wij het, ook kijkend naar de toekomst, vooral in het verminderen van de werkdruk zoeken. Dit is ook in de onderbouwing van ons verkiezingsprogramma terug te vinden. Wij moeten daarom onderzoeken of docenten wat minder lang voor de klas kunnen staan, zodat zij ruimte krijgen om in werktijd hun eigen ontwikkeling vorm te geven, om leermiddelen te ontwikkelen en om meer tijd te steken in individuele leerlingenbegeleiding. Dit zijn heel belangrijke voorwaarden.

De heer Jan de Vries (CDA):
De heer Slob bekritiseert de onderwijsbegroting 2007 en zegt tegen de minister dat zij in deze begroting de cao al had moeten openbreken en extra salaris had moeten bieden. Geeft hij daaraan meer prioriteit dan aan bijvoorbeeld het verlagen van de werkdruk? Wij kunnen immers niet alles doen.

De heer Slob (ChristenUnie):
Je kunt zeker niet alle wensen die je hebt vervullen. Men zal uit mijn mond geen pleidooi horen voor 10% of 11% salarisverhoging, zoals ik van andere fracties heb gehoord. De docenten hebben echter een aantal jaren op de nullijn gezeten. Het was mogelijk geweest dit jaar iets extra's te doen. Dat lijkt mij geen onterecht pleidooi. Je hoeft ook niet de structurele aanpak van het lerarentekort in combinatie met het aanpakken van de werkdruk aan de kant te schuiven.

De heer Jan de Vries (CDA):
De heer Slob vergeet wel even dat de lopende cao helemaal geen nullijn meer kent, integendeel.

De heer Slob (ChristenUnie):
Dat heb ik niet vergeten en dat heb ik zelfs niet gezegd.

De heer Jan de Vries (CDA):
Daarnaast investeert het kabinet bijvoorbeeld ook nog honderd miljoen extra in professionalisering. Ook dat moet de fractie van de ChristenUnie toch aanspreken.

De heer Slob (ChristenUnie):
Ik heb net aangegeven dat de nullijn gelukkig is losgelaten. In de nu lopende cao is wel een beperkte groei zichtbaar. Wij weten echter allemaal dat het percentage daarvan hoger zou zijn geweest als wij het vorig jaar hadden geweten welke economische groei wij nu meemaken. De vorige week is al gezegd dat het helemaal niet zo vreemd was geweest als het kabinet, nu de mogelijkheden er zijn, extra geld beschikbaar zou stellen voor de onderwijssector. Het kabinet heeft andere keuzes gemaakt. Dat is op zichzelf ook haar goede recht. Daarom praten wij erover met elkaar. Wij hadden er echter een andere wending aan willen geven.

Mevrouw Vergeer (SP):
De heer Slob zei dat hij graag zou willen dat de minister de regie in handen nam. Ik kan mij daar veel bij voorstellen, maar ik begrijp die wens niet zo goed, omdat zijn partij een groot voorstander is van autonomie van de schoolbesturen en wil dat de minister vooral niet ingrijpt.

De heer Slob (ChristenUnie):
Ik begrijp deze vraag niet helemaal in relatie tot onze vurige wens dat er structureel iets wordt gedaan aan de werkdruk in het onderwijs. Ik vind dat de minister van Onderwijs daarin de regie kan nemen. Dat zal zij dan samen met de sociale partners moeten doen. Voor een gedeelte is dat een financiële zaak. Wij zullen dan verder moeten kijken dan één begrotingsjaar. Wij zullen voor de toekomst maatregelen moeten nemen, door forse investeringen. Wij moeten dan het lef hebben om andere keuzes te maken dan wij nu gewoon zijn. Dat het onderwijs daar optimaal bij moet worden betrokken en dat de stem van het onderwijs daarbij serieus wordt genomen, lijkt mij zo logisch als wat.

Mevrouw Vergeer (SP):
Ik begrijp dat de heer Slob dan ook net als de fractie van de SP zegt dat er extra geld bij moet. Wij moeten ook aangeven waar het voor gebruikt moet worden, namelijk niet voor de overhead, maar bijvoorbeeld voor het terugbrengen van het aantal lesuren, voor meer tijd voor bijscholing of voor kleinere groepen. Dat moet allemaal centraal worden geregeld.

De heer Slob (ChristenUnie):
In overleg met het onderwijsveld kunnen dingen worden genoemd als mevrouw Vergeer nu noemt. Er kunnen er nog wel een paar bij, maar daar wil ik de tijd nu niet mee verdoen. Wij kunnen proberen samen met het onderwijs keuzes te maken. Dat is wat anders dan van bovenaf dirigeren en dicteren. Daar voelen wij niets voor.

Mevrouw Vergeer (SP):
In de afgelopen jaren is over dit soort zaken steeds niet besloten vanuit Den Haag. Het werd overgelaten aan de autonomie van de schoolbesturen. Er is weinig of niets van terechtgekomen. De Onderwijsinspectie heeft zelfs geconstateerd dat geld voor klassenverkleining naar coördinatoren is gegaan.

De heer Slob (ChristenUnie):
Dat is niet echt een vraag, maar een constatering van mevrouw Vergeer. Laten wij ons vinden in mijn pleidooi voor het structureel aanpakken van de werkdruk. Er ligt al een advies van de Onderwijsraad uit 2002, met heel goede aanbevelingen, die gewoon een keer moeten worden uitgevoerd. Laten wij daar onze energie dan in steken.

De discussie over de werkdruk raakt ook de discussie over leerlingen met extra zorgvragen, die wij binnen het regulier onderwijs en binnen het speciaal basisonderwijs tegenkomen. Het raakt aan de discussie over de groei van het speciaal onderwijs. Op 18 oktober spreken wij daar verder over. Ik hoorde de heer De Vries zeggen dat er voor het speciaal onderwijs geen financiële problemen zijn. Ik heb mij daar wat over verbaasd. Wij kunnen niet anders dan constateren dat de minister in de brieven aan de Kamer over de rugzakjes aangeeft, dat de groei van het aantal voor het speciaal onderwijs geïndiceerde leerlingen leidt tot extra financiële claims. Dat is 41 mln. voor het speciaal onderwijs, waarvan 24 mln. voor de cluster 4-leerlingen. In het regulier onderwijs is het bedrag zelfs nog hoger, namelijk 75 mln., waarvan 45 mln. voor de cluster 4-leerlingen. Kortom, er is een financieel probleem. De minister noemt dat zelfs een onwenselijke situatie. Ik begrijp de opmerking van de heer De Vries dus niet.

Wij moeten goed naar dat financiële probleem kijken, maar ik vind niet dat de financiële beheersbaarheid van de problematiek sturend moet zijn in de keuzes die wij gaan maken. De leerlingen moeten centraal staan en op de juiste plek terechtkomen. Er moet ook goed naar het reguliere onderwijs worden gekeken, zodat wij hen in staat stellen om de zorg te krijgen die hun toekomt. Op die manier kan de uitstroom naar het speciaal onderwijs verminderd worden. Helemaal voorkomen is niet aan de orde. Speciaal onderwijs blijft altijd nodig.

De heer Jan de Vries (CDA):
Ik wil nogmaals een correctie aanbrengen. Ik reageerde op de vraag over het wegwerken van de wachtlijsten voor de cluster 4-scholen. In mijn ogen is dat geen financieel vraagstuk, maar is het de vraag hoe wij dat met elkaar organiseren.

De heer Slob (ChristenUnie):
Dan verwijs ik de heer De Vries naar de zeer uitgebreide brief van de minister, gedateerd 28 augustus, waarin zij de vinger legt bij de overschrijding in financiële zin van de regeling, in een jaar tijd gerealiseerd. Die is aanleiding om stringenter te kijken naar indicatiecriteria, naar de vraag of indicatietermijnen variabel kunnen worden en of per saldo variatie in de beoogde bekostiging mogelijk is. Dat zal de leerlingen erg kunnen raken.

Wij spreken daar later verder over. Ik wil wel graag een reactie op de problemen die er nu zijn met de ambulante begeleiding, die deze week ook in het nieuws is geweest. Die informatie was al bekend bij de Kamer, die er meermalen op is gewezen. Hoe kunnen wij dat reële probleem aanpakken?
Ik verzoek de staatssecretaris voor hoger onderwijs in te gaan op het gegeven dat nog steeds veel studenten in het hoger onderwijs in het eerste jaar van hun opleiding vastlopen. Het is lastig om exacte cijfers op tafel te krijgen, maar ik heb de indruk dat het er 30.000 à 40.000 per jaar zijn. Kan de staatssecretaris dat bevestigen? Het lijkt ons van belang om die aantallen te verminderen. Op welke wijze wordt daaraan gewerkt? Het lijkt ons ook van belang om vastlopende studenten weer op de onderwijsrails te krijgen.

Wij hebben begrepen dat er instellingen zijn die daarvoor speciale reboundvoorzieningen hebben opgezet. Is de staatssecretaris bereid om dit soort voorzieningen te ondersteunen? Het is van groot belang dat wij die studenten op de juiste plek krijgen.

De heer Balemans (VVD):
De heer Slob heeft het over het vastlopen van studenten in het eerste jaar van hun studie. Waar gaat het dan om? Zijn dat drop-outs? Hebben ze de verkeerde studiekeuze gemaakt?

De heer Slob (ChristenUnie):
Het gaat om studenten die lopende het eerste jaar met hun studie stoppen. Soms gaan zij een aantal maanden werken om daarna in een volgend studiejaar opnieuw te beginnen. Er zitten er ook tussen die nooit meer terugkomen. Vanuit de instellingen worden er voorzieningen op gezet om de studenten in de maanden dat zij stoppen met hun eerste studiekeuze, te helpen om weer op de rails te komen, opdat zij het jaar daaropvolgend aan goede doorstart kunnen maken.

De heer Balemans (VVD):
Dat raakt toch ook gewoon aan het bindend studieadvies?

De heer Slob (ChristenUnie):
Daar zullen ook dit soort studenten tussen zitten, maar het gaat om studenten die er in de loop van een aantal maanden achter komen dat dit niet is wat zij wilden. Dergelijke studenten komen nu vaak een aantal maanden op een zijspoor terecht. Door instellingen wordt daarop ingesprongen. Ik vraag de staatssecretaris om zo mogelijk enige steun te bieden.

Wat het voortijdig schoolverlaten betreft sluit ik mij aan bij de vragen over de financiering van het mbo. Wij hebben de indruk dat datgene wat er aan de ene kant wordt verstrekt om schooluitval tegen te gaan, aan de andere kant verdwijnt. Per saldo zou het resultaat dan negatief zijn. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn, met name omdat wij vinden dat de intensievere leerloopbaanbegeleiding binnen het mbo vorm moet krijgen. En daar is gewoon geld voor nodig. Wij moeten ervoor zorgen dat 2007 geen verloren jaar wordt voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten.

Rond de gewichtenregeling zou ik graag horen wat er exact gebeurd is met de uitwerking van mijn motie om de drempel naar 3% te krijgen. Ik heb de indruk dat dat niet gelukt is en zou daar graag opheldering over hebben.
Mijn laatste opmerking heeft te maken met het toetsenvirus dat heeft toegeslagen: kleutertoetsen, verplichte eindtoetsen, mogelijk zelfs drie rekentoetsen, taaltoetsen, er lijkt geen einde aan te komen. Ik zeg het misschien wat cru, maar wie stopt deze toetsenidioterie? Het is een ontwikkeling die schadelijk voor het onderwijs is. Wij moeten het daar echt gericht met elkaar over hebben.

Bron: ongecorrigeerd stenogram
Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Bijdrage debat Onderwijsbegroting 2007'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2006 > oktober