Verslag door Tineke Huizinga
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij spreken ondanks de vragen die bij hen leven ten aanzien van dit wetsvoorstel hun waardering uit voor de verrichte parlementaire arbeid van de indiener.
De leden van de ChristenUnie-fractie delen de opvatting van de indiener dat de woningnood onder studenten een groot probleem is, en dat mede als gevolg daarvan de woonlasten voor studenten erg hoog zijn. Wel wijzen zij op verschillen tussen de verschillende steden. Kan de indiener inzicht geven in de verschillen in woningnood en huurprijzen tussen studentensteden, zo vragen deze leden.
Het urgente tekort wordt door de regering geschat op 15.000 wooneenheden. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren echter dat de indiener rekening houdt met een toename van de behoefte aan kamers met enkele tienduizenden tot honderdduizenden om de groeiende studentenpopulatie te kunnen opvangen. Deze leden vragen of zij deze inschatting kan preciseren en nader kan onderbouwen.
Deze leden hebben hierbij ook de vraag of de indiener kan aangeven hoe de toename van de studentenpopulatie zich op de langere termijn zal ontwikkelen. Beschikt zij over gegevens waaruit blijkt of de studentenpopulatie in een bepaald jaar een maximum zal bereiken, zo vra-gen deze leden. Voorts vragen zij op welke wijze hiermee rekening zou moeten worden ge-houden.
De indiener stelt dat misbruik van de schaarste aan betaalbare woningen voor studenten en uitbuiting aan de orde van de dag zijn. Kan zij deze stelling nader onderbouwen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De indiener wijst op de gestegen woonlasten voor studenten en constateert dat het verschil tussen de beurs voor uitwonende en thuiswonende studenten hiermee niet in de pas is gebleven. Zij vragen welke hoogte van de gemiddelde woonlastenquote van studenten juist is: op p. 5 van de Memorie van Toelichting staat 35%, op pagina 6 staat 30%.
Zij vragen voorts of de indiener van mening is dat als er huursubsidie voor studenten zou worden ingevoerd de beurs voor uitwonenden wel voldoende is om te voorzien in de kosten van het levensonderhoud.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de indiener de redengeving kan uiteenzetten welke destijds is gehanteerd om in 1997 de huursubsidie voor studenten te schrappen.
Het tekort aan studentenkamers is groot, maar tegelijk constateren de leden van de ChristenUnie-fractie dat er al veel beleid in gang is gezet om het tekort terug te dringen. Zij verwijzen hierbij naar de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu d.d. 13 juli 2004, waarin staat dat het aantal kamers sneller toeneemt dan voorheen, en dat acties om tijdelijke huisvesting in AZC’s, slooppanden en kantoorpanden te realiseren vrucht beginnen af te werpen. Het belangrijkste knelpunt bij de verdergaande realisatie van nieuwe studentenhuisvestingsmogelijkheden is de financiering. Daarom wil de minister meer-vermogende corporaties, die nu nog onvoldoende animo aan de dag leggen om bij te dragen, aansporen om mee te betalen aan studentenhuisvestingsprojecten, zonodig dwingend.
De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat de indiener in de oorspronkelijke memorie van toelichting slechts rekening kon houden met de introductie van tijdelijke huurcontracten en voorlichting inzake hospitaverhuur. De memorie van toelichting is echter gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State. Zij vragen de indiener waarom zij in de memorie van toelichting zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State niet nader is ingegaan op al deze lopende maatregelen, maar hiernaar slechts kort verwijst. Zij constateren dat de indiener op sommige plaatsen geheel voorbij gaat aan deze nieuwe maat-regelen, zoals in paragraaf 4.2. Nu deze maatregelen bekend zijn, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de indiener dieper wil ingaan op de verwachte effecten van deze maat-regelen. Heeft de indiener er geen vertrouwen in dat de maatregelen zoals beschreven in de brief van 5 november 2003 (Kamerstuk 29200 XI nr.19) en in de brief van 13 juli 2004 zullen leiden tot substantiële vermindering van de kamernood, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Ook vragen deze leden of zij vasthoudt aan de stelling dat herintroductie van huursubsidie voor studenten een noodzakelijke voorwaarde is om de kamernood te bestrijden, en met welke motivatie.
Waarom maken de bouwplannen die de minister van VROM heeft bekendgemaakt snelle inwerkingtreding van dit wetsvoorstel extra noodzakelijk, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Is de stelling van de indiener op p.6 van de memorie van toelichting, dat er nauwelijks meer toevoegingen aan de voorraad middels nieuwbouw plaatsvindt, niet achterhaald door de brief van 13 juli j.l., waarin wordt gesteld dat het aantal studentenwoningen in 2003/2004 is toegenomen met 3737 kamers, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn overigens van mening dat de doorstroming naar starterswoningen na afloop van de studie een groot probleem is, en dat daarom moet worden ingezet op nieuwbouw van starterswoningen. Pas dan kan de introductie van tijdelijke huur-contracten (campuscontracten) betekenisvol zijn. Deelt de indiener deze opvatting, zo vragen zij.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken in reactie op de principiële stellingname van de indiener ten aanzien van de individuele keuzevrijheid in paragraaf 5.1 op, dat de indiener de plicht van de overheid om in kwalitatief goede en betaalbare huisvesting te voorzien voor hen die het op eigen kracht niet redden, lijkt te vereenzelvigen met een individueel recht op zelfstandige huisvesting. Is daar volgens de indiener in de Nederlandse wetgeving sprake van, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Deze leden merken bovendien op dat veel jongeren en studenten nog de mogelijkheid hebben om bij hun ouders te blijven wonen, mits dit niet op bezwaren van praktische of sociale aard stuit. Op welke manier weegt de indiener dit gegeven, zo vragen zij.
Uit de toelichting in paragraaf 5.1 valt het de leden van de ChristenUnie-fractie op dat de indiener niet alleen studenten op het oog heeft, maar ook mensen die – in de woorden van de indiener – niet passen in het “standaard “huisje-boompje-beestje”-denken”. De leden van de ChristenUnie-fractie nemen aan dat het hier niet om bewoners van kraakpanden gaat. Kan zij nader toelichten welke groepen hier worden bedoeld, zo vragen deze leden. Uit hoeveel mensen bestaan deze groepen?
Volgens de indiener zal door corporaties en studentenhuisvesters nauwelijks worden geïnvesteerd in nieuwbouw van onzelfstandige woonruimte als er geen huursubsidie voor deze eenheden beschikbaar komt in verband met de onrendabele top. Verwacht de indiener dat wanneer via het Centraal Fonds Volkshuisvesting collegiale financiering zal plaatsvinden dit bezwaar komt te vervallen, zo vragen deze leden. Waarop baseert zij haar mening?
Budgettaire effecten
De leden van de ChristenUnie-fractie informeren of door dit wetsvoorstel de onzelfstandige woningen welke tussen 1998 en de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zijn gebouwd ook in aanmerking komen voor huursubsidie. Om hoeveel woningen zou dat gaan, zo vragen zij, en welk budgettair beslag zou dit met zich meebrengen.
De indiener stelt dat zo’n driekwart van de huidige voorraad studentenkamers onder de norm-huur van € 187,98 valt, en daardoor niet in aanmerking komt voor een bijdrage uit hoofde van de Huursubsidiewet. Deze leden vragen of de indiener verwacht dat deze verhouding gelijk zal zijn voor de nieuw te bouwen studentenkamers. Zij vragen ook hoe zich haar verwachting verhoudt tot haar overtuiging dat nieuwbouw van studentenkamers welhaast onmogelijk is zonder introductie van huursubsidie voor onzelfstandige woonruimten.
Reacties op 'Verslag Wijziging Huursubsidiewet – jongeren en studenten'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.