André Rouvoet: Voorzitter. In de zomer van 1985 kreeg ik als beginnend medewerker bij de toenmalige RPF-fractie een halve meter papier op mijn bureau met de mededeling: dit is belangrijk en urgent. Dit is het nieuwe zorgstelsel en er is veel haast bij. Dat is nu bijna twintig jaar geleden. Het waren de stukken van de Commissie-Dekker. Het was niet de eerste discussie, want daarvoor was er ook al een traject geweest, met drietraps-raketten van Van der Reijden en noem maar op. Daarna zijn wij heel lang doorgegaan met plannen. Wij hebben de plannen van Simons gehad en mevrouw Borst is met een notitie gekomen. Het is er allemaal niet van gekomen, maar nu hebben wij eindelijk een wetsvoorstel voor ons liggen en lijkt het er van te gaan komen, na zo’n 25 à 30 jaar van discussie. In de bijdragen van de heer Heemskerk en mevrouw Schippers bleef het wat onderbelicht, maar wij hebben wel 8 paarse jaren gehad, waarin er sprake was van onmacht om cruciale stappen te zetten, terwijl dat toen wel nodig was. Die analyse heb ik eerder gemaakt. Ik vind werkelijk dat de zaak in die tijd een stap verder gebracht had moeten worden. Nu lijkt het echter wel te gaan gebeuren.
In de vele debatten die over dit onderwerp zijn gevoerd, hebben wij door de jaren heen aangegeven dat wij de ontwikkeling van een nieuw stelsel, met de uitgangspunten die door een aantal collega’s al zijn geschetst, grosso modo steunen. Alle aspecten die een rol spelen met betrekking tot de ontwikkelingen in de zorg, zoals de noodzakelijke omslag naar vraag-sturing en de vergrijzing, geven ook ons het gevoel van urgentie dat wij nu echt de omslag moeten maken. Eigenlijk is die noodzaak tot een omslag niet echt meer een punt van discussie. Het gaat dus niet zozeer om de vraag of wij de stap naar een nieuw stelsels moeten zetten, maar het komt wel aan op de uitwerking. Wat betreft die uitwerking, zo is in april wel geble-ken, is er nog een aantal forse verschilpunten tussen de verschillende fracties en het kabinet en dat geldt ook voor mijn fractie. Na mijn steun te hebben betuigd voor de globale richting van de stelselwijziging, heb ik in mijn bijdrage in april nogal kritisch gesproken over de concrete uitwerking van de hoofdlijnen. Ik heb toen aangegeven dat het in de uitwerking wat ons betreft zou moeten gaan om een solidaire borging van de publieke belangen van toeganke-lijkheid, kwaliteit, betaalbaarheid en om het juiste evenwicht tussen deze belangen en de in-troductie van marktwerking in de zorg. Ik heb toen een aantal punten van verschil met het ka-binet gesignaleerd, waarop wij later vandaag ongetwijfeld terug zullen komen. Het betrof de premiestelling, de inhoud van het pakket, de vormgeving van het eigen risico en de juridische vormgeving – dat was nog voor het debat over de no-claim, maar daar moeten wij vandaag ook nog wat opmerkingen over maken – van het stelsel. Mijn conclusie in tweede termijn was vorig jaar april dat ik er geen behoefte aan had om een stopsein te geven, omdat wij vinden dat wij naar een nieuw stelsel moeten, maar dat het mij ook te ver ging om te zeggen: u hebt groen licht en u gaat uw gang maar. De punten die ik genoemd heb, staan immers dermate centraal in het debat dat wij daar echt nog met elkaar over moeten doorpraten aan de hand van concrete wetsteksten. Dat is vandaag aan de orde. Ik kom in de verschillende blokken terug op de punten die ik genoemd heb.
Ik heb een opmerking over het begrip marktwerking, dat natuurlijk een centraal gege-ven in de discussie is. Ik ga niet herhalen wat ik daarover in de verschillende debatten in april heb gezegd. De introductie van marktwerking in de zorg is een riskante aangelegenheid, om-dat de zorg geen gewone markt is. Ik denk ook dat wij het daarover eens zijn. De minister heeft mijn fractie niet leren kennen als principiële tegenstander van de introductie van ’’marktwerking’’ en ’’concurrentie’’ – wat mij betreft, staan die begrippen aldoor tussen aan-halingstekens – op bepaalde punten in de zorg. Wij hebben er in april uitvoerig over gespro-ken. De fractie van de ChristenUnie is dus geen tegenstander van marktwerking als zodanig in de zorg, maar bepleit dat de introductie voorzichtig gebeurt en dat er wordt gekeken naar de publieke randvoorwaarden.
Ten aanzien van het invoeringstraject sluit ik mij aan bij de opmerkingen van de CDA-fractie over de invoeringswet. Wij hoeven niet iedere letter op papier te zien, maar er moet meer komen dan een simpele mededeling van de voorzitter dat het wel goed komt. Wij moeten zicht hebben op de invoeringswet. Dat is geen vertragingstactiek, want ik ben niet uit op vertragen, maar ik vind het essentieel voor een zorgvuldige wetgeving dat wij weten wat er in de invoeringswet komt te staan, voordat wij tot een afronding in de Tweede Kamer kunnen komen. Dat acht ik ook in het belang van de minister. In dit verband vraag ik hem eveneens of de situatie in de Eerste Kamer nog een factor kan zijn bij het aflopen van het tijdpad ten aanzien van de WTZi. Naar ik heb begrepen, wordt er in ieder geval pas op de plaats gemaakt en komt er toch enige vertraging. Ik heb daar niet zo goed zicht op. Heeft de minister dat wel?
Dan kom ik bij de doelstelling van de voorliggende wetsvoorstellen. De minister heeft zijn doelen met betrekking tot de Zorgverzekeringswet tamelijk hoog gesteld. Meer keuzevrijheid, meer verantwoordelijkheid voor de zorgvrager, meer concurrentie, meer invloed van de zorgverzekeraar, meer maatwerk, prestatiegerichtheid door zorgaanbieders.
Toch lijken die doelstellingen vooral gebaseerd op de wens om het budget te beheer-sen. Dat is eveneens een punt dat ik in april heb gemaakt. De minister formuleerde toen vijf kernbegrippen en centrale doelstellingen. Het trof mij dat de eerste ’’eigen verantwoordelijk-heid’’ was, dat leek mij veelzeggend. Pas de laatste ging over solidariteit en toegankelijkheid van de zorg. Ik zou toch liever een andere volgorde aanhouden. De volgorde van de minister zegt veel over de primaire focus van de voorliggende voorstellen en daar is een deel van de kritiek van de fractie van de ChristenUnie ook op gericht. Het is niet onbegrijpelijk dat kos-tenbeheersing een doelstelling is, gelet op de ontwikkeling van de afgelopen jaren, maar het is wel aan de magere kant. Wat ons betreft, moet het doel van deze Zorgverzekeringwet zeker ook zijn dat er kwalitatief hoogwaardige en voor iedereen toegankelijke zorg wordt verleend, die zoveel mogelijk aansluit bij de zorgbehoefte van iedere zorgvrager, ook van de zogenaamde zware risico’s.
Voorzitter. De minister heeft in april gezegd dat het in de kern blijft gaan om een sociale verzekering. Die uitspraak heb ik maar uitgeknipt en opgehangen. Die houd ik hem voor, ook in de toekomst. Dat sluit aan bij opmerkingen die ik heb gemaakt over de zorgplicht. Ik bedoel niet die van de verzekeraars, maar van de overheid, zoals vastgelegd in de Grondwet, ik meen in artikel 22, tweede lid. Ik zal de minister en het kabinet daaraan blijven herinneren.
Of het nog een sociale verzekering is, is dus discutabel, daar gaan wij het vandaag over hebben. Dat heeft ook te maken, zij het niet uitsluitend, met de vraag of je de solidariteit vorm wilt geven in het stelsel van ziektekostenverzekering of dat je het daarbuiten wilt organiseren via de zorgtoeslag. Ik heb daarover een duidelijke stellingname neergelegd.
Wat mij betreft, was dit niet de eerste voorkeur. Onze voorkeur gaat uit naar een premiestelling die grotendeels inkomensafhankelijk is en voor circa een kwart nominaal. Daar is niet voor gekozen en dat heeft ook iets te maken met de wens om het op voorhand een solidaire verzekering te laten zijn. Ook daarop kom ik later op de dag terug. De basisverzekering komt in het volgende blok, denk ik, maar op zichzelf steunen wij de gedachte, dat mag niet verbazen. Het komt wel op de uitwerking aan en daar hebben wij nog een aantal kritische kanttekeningen bij.
Er is al veel over de Europees-rechtelijke aspecten gezegd. Privaatrechtelijk met publieke randvoorwaarden had niet onze voorkeur. Ik ben het wel met mevrouw Schippers eens dat het steeds meer een semantische discussie wordt en dat wij hier niet zo uitgebreid op in hoeven te gaan, omdat wij nu te maken hebben met een wetsvoorstel waarin deze keuze vorm heeft gekregen.
Op de juridische houdbaarheid ben ik al een paar keer bij interruptie ingegaan. Ik laat dit punt nu maar verder rusten, maar ik zou wel graag hebben gezien dat de minister een soort rampscenario aan de Kamer zou hebben voorgelegd, dat hij zou hebben aangegeven wat wij moeten doen als er gebeurt wat wij in april hebben besproken, namelijk dat er een uitspraak op Europees niveau komt die ons onwelgevallig is, althans in de fase waarin het proces op dat moment verkeert. De minister heeft er alle tijd voor gehad, want deze vraag is al in debatten met minister Borst aan de orde geweest.
Ik meen dat ik deze vraag als eerste opwierp en dat ik toen al op het punt van de juridische houdbaarheid een verschil van opvatting in het kabinet bespeurde tussen de minister en de staatssecretaris. Dit verschil van inzicht is tot op de dag van vandaag in de politieke verhoudingen merkbaar. Maar ik toch wel graag willen weten waaraan de minister denkt als het om die aanpassingen gaat. Ik wil eigenlijk klip en klaar van hem horen dat een Europese uit-spraak die ons niet bevalt, er niet toe zal leiden dat wij gaan morrelen aan de publieke rand-voorwaarden die wij hebben vastgelegd. Dit betekent dat wij zullen moeten opschuiven naar een meer publiekrechtelijk vormgegeven stelsel. Ik hoop dat de minister mij op dit punt enigszins gerust kan stellen, want in principe kun je de zaak naar twee kanten aanpassen, als het oordeel van de Europese rechter luidt dat deze combinatie van publiek en privaat niet door de beugel kan.
Dezelfde vraag geldt eigenlijk voor het vereveningsfonds, als dat niet wordt erkend als noodzakelijke compensatie voor door de overheid opgelegde publieke dienstverplichtingen, maar als ongeoorloofde staatssteun. Ten slotte sluit ik mij aan bij de vragen over het mededingingstoezicht in artikel 120.
Reacties op 'Bijdrage wetgevingsoverleg herziening zorgstelsel'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.