Bijdrage Eppo Bruins aan het plenair debat over het gebruik van contant geld in de samenleving

dinsdag 15 januari 2019 00:00

Bijdrage Eppo Bruins aan een plenair debat met minister Hoekstra van Financiën

Kamerstuknr. 27863

De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter, ik heb de minister en de collega's al een hand gegeven, maar mag ik ook u en de staf een gezegend nieuwjaar toewensen?

Voorzitter. Gemak dient de mens, en wat is er nou gemakkelijker dan contactloos betalen, pinnen of een tikkie? Het is volkomen logisch en begrijpelijk, maar betekent dat dan ook dat de samenleving maar afscheid moet nemen van contant geld? Driewerf neen.

Natuurlijk, hoe minder contant geld, hoe minder zwarte economie en hoe meer veiligheid. Bovendien is contant betalen voor ondernemers inmiddels stukken duurder dan de contactloze pinbetalingen. In die zin is het goed nieuws dat het aandeel contante transacties in Nederland inmiddels minder dan 40% van het totaal is. Maar nog altijd wordt er in Nederland 2,7 miljard keer per jaar contant betaald. Dat is gemiddeld 86 keer per seconde. Gemiddeld.

Bovendien zijn er veel bezwaren tegen een cashloze samenleving. Zonder cash is er meer schuld, zeker onder jongeren, waarover ik zo meer zal zeggen. Denk ook aan de 2,5 miljoen laaggeletterden in ons land, aan de visueel gehandicapten en aan de al veelvuldig aangehaalde ouderen. Denk aan hen die bijvoorbeeld met een strak budget per week werken. Voor hen is contant betalen een must. En vergeet ten slotte ook de kwetsbaarheden niet van de cashloze samenleving: hackers, storingen, privacy, beschadigde pinpassen et cetera. De Nederlandsche Bank waarschuwt dan ook terecht voor een cashloze samenleving en voor Scandinavische toestanden. De heer Van Dijck noemde het al: in Noorwegen en Zweden is het aandeel contante betalingen inmiddels nauwelijks meer dan 10%. Waar ligt voor deze minister wat dat betreft de grens?

Bovendien, en dan kom ik bij de brief van de minister, is contant geld een wettig betaalmiddel. Hoever strekt volgens de minister de verantwoordelijkheid van de overheid om ervoor te zorgen dat burgers ook overal kunnen betalen met contant geld? Wat is de verantwoordelijkheid van de overheid daarbij? Kan de minister daarop reflecteren? Ik lees daar nu wel wat over in zijn brief. Daarin staat bijvoorbeeld dat het voorzieningenniveau voor pinautomaten weer terug moet naar ten minste het niveau van 2016. De minister van BZK stelt dat gemeenten niet pin only moeten aanbieden, maar zijn gemeenten naar aanleiding van de inspanningen van dit kabinet al teruggekeerd op hun cashloze schreden? En zo niet, wat heeft het kabinet dan in petto voor deze gemeenten c.q. voor het waarborgen van het algemene gebruik van contant geld als wettig betaalmiddel?

De minister raakt in zijn brief nauwelijks aan de kwetsbare groepen die ik zojuist de revue liet passeren. De fractie van de ChristenUnie had op dat punt echt meer verwacht. Kan de minister in zijn termijn nader stilstaan bij het belang van het behouden van contant geld voor deze kwetsbare groepen en de noodzakelijke inspanningen daarvoor?

Ten slotte, voorzitter. Het thema jongeren en schulden ontbrak geheel in de stukken. Uit eerder onderzoek van het Nibud bleek dat een op de vijf jongeren die eigenlijk nog maar net hun eerste financiële stapjes in het leven zetten, te maken hebben met schulden van meer dan €2.500. Wat mij opviel in dat onderzoek was de notie dat een flink aantal jongeren door het pinnen niet doorheeft hoeveel geld ze uitgeven. We weten toch allemaal dat het zo werkt: wandel met een biljet van €20 de supermarkt in en u geeft echt niet meer uit dan die €20, terwijl het met een pinpas zomaar een paar euro meer was geweest, wat dus al gauw 10% à 20% meer is. Juist nu steeds meer jongeren alleen nog maar elektronisch betalen en daarbij niet altijd goed begeleid worden door ouders, is het misschien wel belangrijker dan ooit om de stelling te poneren: gezond leren omgaan met geld begint contant. Wil de minister eens reflecteren op deze stelling en daarmee op het belang van financiële wijsheid onder jongeren en de rol van opvoeders daarbij? Vloeien daar dan consequenties uit voort voor overheidsbeleid?

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:
Dank. De heer Stoffer is aan het woord, van de SGP. Excuus. De heer Nijboer heeft nog een vraag.

De heer Nijboer (PvdA):
Ik vind het een mooi pleidooi. De woordvoerder van de ChristenUnie staat hier ook echt in een traditie. Mevrouw Schouten heeft hier altijd veel aandacht voor gevraagd en ook in het regeerakkoord is er heel veel aandacht voor dit thema. Wat mij betreft zijn complimenten dus op hun plaats. Ik vraag de heer Bruins wel om zijn eigen vraag ook zelf te beantwoorden. Welke consequenties moet dit dan hebben? Ik denk dat de minister het met hem eens is dat dit belangrijk is. De PvdA is het er ook mee eens. Welke beleidsconsequenties zou u daaruit trekken?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik had het over financiële wijsheid onder jongeren en de rol van opvoeders en de rol van de overheid daarbij. Dat betekent in ieder geval dat contant geld beschikbaar en zichtbaar moet blijven in de samenleving. Ik denk ook dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat jongeren in een vroeg stadium leren omgaan met muntjes en briefjes en dat dat allemaal blijft bestaan. Laat ouders zakgeld het liefst maar gewoon overhandigen aan hun kinderen; dan kunnen ze het zien en voelen. Vanuit overheidsbeleid kan je bijvoorbeeld denken aan het curriculum op scholen, in die zin dat geld bij rekenen blijft bestaan en dat we niet denken: ach, iedereen pint; rekenen hoef je dus niet meer te kunnen. Dat soort basisvaardigheden moeten wel blijven bestaan, bijvoorbeeld in het curriculum op scholen. Dat is zomaar een voorbeeld.

De voorzitter:
Dank, meneer Bruins.

Meer informatie

Labels
Bijdragen
Eppo Bruins
Financiën

« Terug

Archief > 2019 > januari