Bijdrage André Rouvoet plenair wet verhoging collegegeld langstudeerders

donderdag 14 april 2011 10:00

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. Na de brief van de staatssecretaris en de minister die wij gisteravond ontvingen over een aantal wijzigingen in de voornemens en plannen van de regering, ziet mijn bijdrage er wat anders uit dan wij dinsdag in de fractie konden voorzien en konden voorbereiden. Over het punt van de langstudeerders zal ik straks zeggen wat ik vind.

            Vandaag spreken wij over wetgeving. De stap van de staatssecretaris van gisteren, om voor studenten de langstudeerdersmaatregel een jaar later te laten ingaan en dus ook de korting op de instellingen, staat haaks op het standpunt dat hij namens de regering heeft ingenomen in zowel de memorie van toelichting, de nota naar aanleiding van het verslag als zijn brief van afgelopen maandag waarin hij reageert op het onderzoek van Stibbe. Ik begrijp dat het argument is dat de begrotingsvoorbereiding inmiddels heeft plaatsgevonden. Dat moet dus tussen maandag en gisteravond zijn gebeurd. Dat ging vorig jaar nog wel anders! Daar ben je volgens mij een aantal weken mee bezig. Het is natuurlijk wel goed nieuws.

            Vanuit wetgevingsoogpunt maak ik er echter een opmerking bij. Voortschrijdend inzicht en een handreiking aan de oppositie duid ik positief. Ik meen dat. Ik ben niet zuur. Het moment en de wijze waarop de stap in het wetgevingsproces wordt gezet, roepen bij mij echter vragen op. Ik wil daar vanuit de positie van de Kamer als medewetgever iets over zeggen. Hetzelfde kan gezegd worden over de beweging die gemaakt is rondom passend onderwijs. Dat is niet het onderwerp van dit debat, maar stond wel in dezelfde brief die vandaag ook op de agenda staat. Moties worden eerst ontraden, vervolgens eergisteren door de coalitie en deels door de SGP verworpen en worden nu alsnog deels uitgevoerd. Ook dat is positief. Wij zullen het daar apart nog wel over hebben. Ik maak er nu toch een opmerking over omdat er in mijn ogen en naar het oordeel van mijn fractie een verschil bestaat tussen een debat over moties, waarbij het kabinet op basis van politieke opportuniteit besluit alsnog te bewegen, en wetgeving, waarbij de Kamer amendementen kan indienen en die na een reactie van de regering kan wegen. Politieke opportuniteit is overigens iets positiefs en is echt iets anders dan opportunisme. Ik was echter overvallen door de brief van de regering van gisteravond, nog voor aanvang van het debat, waarin al wordt gereageerd op amendementen zonder dat er een nota van wijziging volgt. Dat kan natuurlijk nog. De regering kan altijd stukken wijzigen.

Mijn fractie heeft zich in ieder geval, vanuit de Kamer als medewetgever, op een heel ander debat voorbereid dan het debat dat wij nu met elkaar voeren. Normaliter ligt er een wetsvoorstel, komen er amendementen en volgt een debat, eventueel met een positief advies of een nota van wijziging. Dit dringt te meer, omdat de wijziging raakt aan een kern van het wetsvoorstel. Het raakt niet aan de maatregel. De staatssecretaris is daar heel duidelijk over. De maatregel wordt een jaar later ingevoerd, maar gaat wel gewoon door. Het raakt aan de kern van de discussie in de samenleving en aan een punt waarop de oppositie en de Raad van State veel kritiek had, namelijk het punt van de rechtszekerheid. Daarover gaat dit debat sowieso. Dit alles maakt het voor mijn fractie wel een beetje tot een wonderlijk debat. De tijdsdruk is er in directe zin af. Ik sta ook open in het debat. Ik zou er echter behoefte aan hebben om vandaag in ieder geval de eerste termijn te houden. Ik wil mijn eigen verhaal houden en een nadere toelichting krijgen van de staatssecretaris. Na zijn toelichting wil mijn fractie zich nader kunnen beraden op ons standpunt. Ik zeg dat vooral omdat de staatssecretaris in de brief benadrukt dat er door de stand van de begrotingsvoorbereiding ruimte komt voor het uitstel. Zijn motivatie om het niet te doen, was tot dusver echter vooral inhoudelijk gemotiveerd.

 

Dat moeten wij dan ook weer kunnen wegen. Ook stelt dat de Kamer in staat om een nadere reactie op de brief van gisteren en de bijstelling van de plannen bij onze afwegingen te betrekken, evenals misschien een nadere reactie van de Raad van State.

 

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik verbaas mij daar een beetje over. Het kan zijn dat ik het niet begrijp. Een verschil met een normaal debat is dat wij nu eerder weten wat de regering van een amendement vindt. Bij alle debatten worden tot op het laatste moment amendementen ingediend. Nu weten wij al wat de regering van dit amendement vindt. Normaal weten wij dat pas tijdens het debat. Het geeft ons dus allen juist extra tijd ten opzichte van een normaal debat. Dit als reden te gebruiken om het debat in tweede termijn uit te stellen, betekent het volgende. Als voortaan bij debatten op het laatste moment amendementen worden ingediend, volgt de tweede termijn per definitie later.

 

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Nee, dat is helemaal niet het geval. Amendementen van de Kamer hebben namelijk altijd betrekking op standpunten van fracties die vinden dat een wetsvoorstel op een bepaald punt moet worden gewijzigd. In dit geval gebeurt echter iets anders. De heer Dijkgraaf spreekt overigens over "het" amendement, maar de staatssecretaris spreekt over "een aantal" amendementen. Wellicht kan hij daar echter iets meer achter kijken dan ik. Voor mijn fractie kwam de brief gisteren in elk geval als een verrassing. Het was een aangename verrassing, maar wel een verrassing. Dit raakt wel aan een kernpunt van dit debat, namelijk de rechtszekerheid. De heer Jasper van Dijk heeft daar een aantal vragen over gesteld. Ik zal daar zelf zo meteen ook nog iets over zeggen en vragen. Het maakt natuurlijk wel verschil of de regering gaat bewegen in de loop van het debat naar aanleiding van amendementen die een meerderheid kunnen halen, en naar aanleiding van druk uit de Kamer. Of dat de regering vlak voor het debat -- de fractie heeft zich dan niet kunnen voorbereiden op het punt van de rechtszekerheid -- zegt dat zij de argumentatie die tot nu toe is gehanteerd, terughaalt en een jaar uitstel wil. Dan zou ik zeggen: de tijdsdruk is er dus van af. Ik ben niet uit op vertraging; wij kunnen best met elkaar zeggen wat wij ervan vinden. Ik heb wel de behoefte om nog eens samen te bekijken of dit voldoende is, bijvoorbeeld naar aanleiding van het advies van de Raad van State, die nogal stevig heeft ingezet op het punt van de rechtszekerheid. Hij vraagt zich namelijk af of hierbij voldoende aan de rechtszekerheid wordt tegemoetgekomen. Het betreft geen ondergeschikt punt dat de staatssecretaris vlak voor het debat even als detail kan noemen. Het gaat hierbij om het punt waarover wij de afgelopen maanden met de samenleving het debat hebben gevoerd.

 

De heer Dijkgraaf (SGP): Dat is precies mijn punt. Stel dat de staatssecretaris ervoor zou hebben gekozen om bepaalde amendementen tijdens het debat al dan niet over te nemen. Dat gebeurt in dit huis heel vaak. Gelukkig maar dat amendementen af en toe worden overgenomen. Ik heb echter nog nooit meegemaakt dat men daarop vond dat de boel moest worden geschorst en de tweede termijn moest worden uitgesteld. Meestal heerste dan een sfeer van vreugde over het feit dat de regering inziet dat de Kamer zinvolle amendementen indient. Ik vind het juist belangrijk dat wij extra tijd hebben gekregen door al vooraf te weten wat de regering van amendementen vindt.

 

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik denk dat de heer Dijkgraaf terecht aangeeft dat hij dat nog nooit heeft meegemaakt. Ik wel; ik loop al een poosje mee. Nog niet zo heel lang geleden was er in datzelfde vak-K een vrij ingrijpende nota van wijziging van de kant van de regering aan de orde. Minister Opstelten gaf aan te begrijpen dat die nogal betekenis had. Laten wij dus ervoor waken te snel te lopen, zodat de fracties allemaal dezelfde tijd hebben om zich te prepareren. Maar nogmaals: ik maak het niet zwaarder dan het is. Uit het oogpunt van wetgevingsproces en zorgvuldigheid is het echter belangrijk. Aangezien nu de enorme druk ervan af is om iedereen voor 1 september te laten weten dat hij die €3000 moet gaan betalen -- dat is nu met een jaar uitgesteld -- moeten wij ook de tijd nemen om het zorgvuldig te doen. Ik ben geïnteresseerd in bijvoorbeeld de reactie van de Raad van State; dat kan heel snel. Ik ben niet uit op vertraging. Met ons valt er steeds te praten over een vorm van het zwaarder aanspreken van studenten, maar omgekeerd vraag ik de heer Dijkgraaf waarom hij niet de behoefte heeft aan zorgvuldigheid en het oordeel van de Raad van State op het punt van de rechtszekerheid.

 

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik ben oprecht alleen maar op zoek naar een goede reden om een tweede termijn uit te stellen. Wij kunnen daar straks nog wel over van gedachten wisselen. Ik hoor ook graag van de staatssecretaris in eerste termijn wat mogelijk is. Als het mogelijk is, heb ik er op zich geen bezwaar tegen. Mijn punt is echter wel dat wij juist op dit punt extra tijd hebben ten opzichte van het normale traject. Als er goede redenen zijn …

 

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Wij hebben een jaar extra tijd gekregen.

 

Mevrouw Lucas (VVD): Voorzitter. Ik loop nog niet zo lang mee als de heer Rouvoet, maar ik heb wel dit wetsvoorstel gevolgd. Natuurlijk, na het advies van de Raad van State is er eerder een wijziging geweest en daarover hebben we niet opnieuw een advies van de Raad van State gevraagd. Ik doel op de wijziging om niet per universiteit te korten, maar generiek. De Raad van State heeft juist geadviseerd om na te denken over rechtszekerheid. Wij doen dat hierbij. Er komt een voorstel, dat volgens mij juist is bedoeld om studenten zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over hoe alles eruit komt te zien, zodat zij zich kunnen voorbereiden. Als er nu uitstel komt, gaat dat alleen maar ten koste van de tijd die studenten hebben om zich voor te bereiden.

 

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Dat vind ik een ingewikkelde redenering. Ik begrijp uit de vragen wie hier precies behoefte aan heeft en u had ongetwijfeld iets eerder in inzicht in de ontwikkelingen dan ik. Maar ik zit een beetje met de vraag wat er precies is gebeurd tussen maandag en dit moment; eerst was er namelijk nog de geharnaste reactie van de staatssecretaris dat het allemaal niet kon. Misschien kunt u mij daar iets meer over vertellen. Voor mij kwam de brief in ieder geval als een verrassing, misschien voor u ook. Juist omdat dit gaat om iets belangrijks als rechtszekerheid, vind ik dit van belang voor mijn verantwoordelijkheid als medewetgever. Misschien kunnen wij allen vandaag helderheid geven over de datum, zoals in ieder geval niet per 1 september; dan weet iedereen namelijk waar hij aan toe is. Maar het blijft de vraag of we zo op een goede manier kunnen komen tot een eindstemming over dit wetsvoorstel, of dat daarvoor eerst meer inzicht nodig is in de kwestie of dit wel voldoende tegemoetkomt aan de rechtszekerheid van de studenten.

 

Mevrouw Lucas (VVD): Als er een brief was gekomen met een enorm ingewikkelde wijziging van het voorstel, zou ik mij de reactie van de heer Rouvoet kunnen voorstellen. Dat is echter niet het geval. Het voorstel blijft hetzelfde, het wordt alleen een jaar uitgesteld. Mij lijkt het dus niet erg ingewikkeld.

 

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ingewikkeld niet, maar vragen over rechtszekerheid krijg ik wel graag secuur beantwoord. Mijn fractie hecht aan zorgvuldigheid. Juist als er lucht komt door een jaar uitstel, vraag ik mij af of die zorgvuldigheid op het tweede plan moet komen, in ruil voor enorme haast. Ik begrijp eigenlijk niet zo goed waar deze procedurele moeite vandaan komt. Mijn fractie kan zich voorstellen dat we de tweede termijn niet hierop aansluitend gaan doen, zodat wij nog even tijd hebben om te spreken over de brief van gisteren. Misschien is er in uw fractie wel eerder over gesproken.

 

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik ben het zeer eens met de heer Rouvoet. Dit voorstel kwam één dag voor de behandeling van de wet naar ons toe en was natuurlijk tamelijk ingrijpend. Deelt de heer Rouvoet mijn mening dat als je een wet een jaar uitstelt, je het wetsvoorstel strikt genomen ook een jaar later kunt behandelen? Ik stel deze vraag overigens ook aan de regering. Dit hoeft niet, maar iets meer rust in de behandeling zou best kunnen.

 

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Hoe zou ik het hiermee oneens kunnen zijn? Het moge in ieder geval duidelijk zijn waarom ik deze vraag aan de orde stel. Ik ben niet uit op onnodige vertraging of uitstel. Straks zullen we van de staatssecretaris horen wat er echt nodig is om dit plan op een goed moment te laten ingaan. Ik wil daarover best meedenken, maar ik geef alleen de behoefte van mijn fractie aan, zonder zaken moeilijker te willen maken. Wij moeten ons kunnen beraden op deze brief en gisteravond lukte ons dat niet meer.

            Ik kom bij de inhoud en wil hierover geen onduidelijkheid laten bestaan: wij zijn blij met de inhoudelijke stap die wordt gezet, ik ben oprecht blij met het jaar uitstel voor de studenten en instellingen met betrekking tot de langstudeerdersregeling. Voor zover mijn fractie nu kan overzien, wordt daarmee een hoop pijn uit het wetsvoorstel weggenomen. Dat wil niet zeggen dat wij geen vragen meer overhebben, bijvoorbeeld over de dekking. Daarover gaat het debat natuurlijk niet in essentie. Het is in eerste instantie aan de regering om te bekijken waar ze het geld vandaan wil halen, die 370 mln. voor het komende jaar. Maar in de brief lees ik wel een paar dingen waar ik wat meer over wil weten en misschien kan de staatssecretaris daar iets meer over kan zeggen. Begrijp ik bijvoorbeeld goed dat de maatschappelijke stage helemaal wordt geschrapt, of wordt erop gekort? Uit de formuleringen kun je namelijk beide afleiden, dus graag wat meer zekerheid over de dekking. Maar over eventuele wijzigingen in de dekkingsvoorstellen zullen we apart komen te spreken. Nog belangrijker vind ik dat een belangrijk deel van de dekking wordt gezocht in de prijsbijstelling, en wel in de tranches 2011, 2012 en 2013. Maar daar staat een omineus zinnetje. Ik noem het "omineus", omdat ik een tijdje op de plek van de staatssecretaris heb gezeten en weet wat het betekent als het niet doorgaat.

Dat omineuze zinnetje luidt: uitgaande van de veronderstelling dat deze wordt uitgekeerd. Wat gebeurt er dan als die niet wordt uitgekeerd? Of moet ik hieruit afleiden -- en dat zou belangrijk zijn voor het hele onderwijsveld -- dat die zal worden uitgekeerd? Zo ja, dan zou dat goed nieuws zijn. Ik wil daarover echter wel een verzekering van de staatssecretaris horen. Als het, ook al staat er "ervan uitgaande dat die wordt uitgekeerd", niet wordt uitgekeerd, hebben wij namelijk wel te maken met een financieel gat. Zonder een duidelijke toezegging van de staatssecretaris dreigen wij met andere woorden in te stemmen met een maatregel met een heel onaangename dekking. Graag helderheid over de dekking, want dat is belangrijk voor de beoordeling van de stap die gisteren lijkt te zijn gezet.

            Om niet in herhaling te vallen maak ik geen inleidende opmerkingen over mijn visie op het hoger onderwijs. Een opmerking uit eerdere debatten herhaal ik echter wel: hoger onderwijs heeft meer dan alleen een economische functie, voorbereiding op de arbeidsmarkt. Dat is een belangrijke functie van het hoger onderwijs, maar het hoger onderwijs is veel breder dan dat, denk aan vorming, de ontwikkeling van mensen en reflectie op de samenleving. In de stukken, bijvoorbeeld in de nota naar aanleiding van het verslag, lijkt de staatssecretaris bij het onderwijs de financiële besparing voorop te zetten. Ik vind dat een wat armoedige invalshoek voor de discussie over het hoger onderwijs.

            De onderbouwing van het wetsvoorstel in de stukken hangt van aannames en verwachtingen aan elkaar. Analyse en onderzoeken ontbreken en de memorie van toelichting is eigenlijk één lange doelredenering met als hoogste doel het behalen van de financiële taakstelling van het kabinet. Daaraan verandert een jaar uitstel natuurlijk niets, want het doel blijft onveranderd. Daarmee doet de staatssecretaris geen recht aan het belang van hoger onderwijs. Ik lees in de stukken verder helemaal niets over een leven lang leren en over de gevolgen voor oudere studenten in het deeltijdonderwijs. De heer Jasper van Dijk sprak er zojuist ook over. Niet duidelijk is dus wat de langstudeerdersregeling betekent voor vorming en wetenschap in den brede. Wat zijn bijvoorbeeld de gevolgen voor aanvullende bachelorstudies als wetenschapsfilosofie, een vak dat je vaak naast je studie volgt? De staatssecretaris blijft hierover doodstil. Dat de staatssecretaris hierover zo stil is, heeft volgens mij te maken met zijn visie op het onderwijs. En dan bedoel ik niet zijn visie op besparingen en bezuinigingen in het onderwijs, maar op het onderwijs zelf. Ik zou daarover graag meer van hem horen, want wat hij hierover tot nu heeft gezegd, vind ik teleurstellend.

            Voorzitter. Dan nu het wetsvoorstel voor de langstudeerdersregeling. Ik herhaal nog maar eens dat mijn fractie geen probleem heeft met het principe dat van studenten een extra bijdrage wordt gevraagd wanneer zij na zes jaar hun studie nog niet hebben afgerond. Je kunt natuurlijk altijd discussiëren over de vraag hoe sterk die extra prikkel moet zijn, maar die vraag is minder belangrijk dan het ontbreken van overgangsrecht. Dat is een punt waarmee mijn fractie grote moeite heeft, zoals is gebleken uit onze bijdrage aan de schriftelijke ronde. Wij hebben daarmee zo veel moeite, omdat daarmee het rechtszekerheidsbeginsel wordt geschonden.

Het is niet behoorlijk dat studenten in het kader van beleid om het rendement te verbeteren met een boete worden geconfronteerd als ze niet de mogelijkheid hebben om die boete te ontlopen. Dat probleem is door de brief van gisteren deels van de baan. Er resteert nog wel een aantal vragen. Zo vroeg de heer Van Dijk terecht wie dan nog wel door deze maatregel wordt getroffen. Ik wacht de toelichting van de staatssecretaris af. Voorlopig aarzel ik of het voldoende is en de zekerheid dat het voldoende is, is voor mij als medewetgever natuurlijk van groot belang.

Ik heb ook nog vragen over de stelligheid waarmee de staatssecretaris tot gisteravond het ontbreken van een overgangsregeling heeft verdedigd. Hoe moet ik in dat licht zijn uitgestoken hand precies uitleggen? Blijft de staatssecretaris bijvoorbeeld bij zijn standpunt van afgelopen maandag dat het arrest inzake de Harmonisatiewet niet vergelijkbaar is met deze situatie? Dat was echter wel zijn inhoudelijke argumentatie.

De staatssecretaris stelt dat de vraag of uit een oogpunt van rechtszekerheid al dan niet moet worden voorzien in overgangsrecht, ook naar de opvatting van de Raad van State een beleidsmatige afweging is tussen verschillende beginselen en andere factoren. De regering is verder nog steeds van mening dat de rechtszekerheid nog steeds voldoende is gewaarborgd, aangezien studenten alle mogelijkheden houden om hun studie af te maken, ook al kost dat meer dan ze een aantal jaren geleden mogelijkerwijs hadden verwacht. De Raad van State stelde echter ook dat bij de afweging tussen het rechtsgelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel in elk geval dient te worden betrokken dat in het arrest over de Harmonisatiewet de vraag aan de orde was of en in hoeverre het in de Harmonisatiewet opgenomen overgangsrecht in overeenstemming was met het rechtszekerheidsbeginsel. Dus: of en in welke mate in overeenstemming met het rechtszekerheidsbeginsel! In dit voorstel was aanvankelijk echter helemaal geen overgangsrecht opgenomen.

Vandaar mijn vraagtekens bij de principiële argumentatie van de staatssecretaris dat het niet vergelijkbaar zou zijn. Ik wil hem horen over de afweging die de Raad van State zo nadrukkelijk onder zijn aandacht brengt. Daar verandert de brief van gisteren ten principale niets aan.

            Ten aanzien van het huidige wetsvoorstel is de Raad van State bovendien niet overtuigd van de rechtmatigheid. Als de Raad van State dat woord gebruikt, moet je erg oppassen, vandaar mijn verzoek aan het begin. Uiteindelijk gaat het om de rechtmatigheid van het wetsvoorstel op dit aspect. De Raad van State raadt dan ook aan om een overgangsbepaling in het wetsvoorstel op te nemen. De vraag is of wat er nu aan overgangsrecht wordt geboden, hieraan voldoende tegemoet komt. De Raad van State sprak ook over een groeimodel. Daarover moeten wij nog spreken met elkaar. Ik wacht de nadere toelichting van de staatssecretaris af. Wij zullen ons standpunt daarover bepalen.

            Het is de vraag of het wetsvoorstel met de aanpassing van gisteren de toets van de Raad van State kan doorstaan op het wezenlijke punt van de rechtmatigheid van een wetsvoorstel. Ik stel deze vraag aan de staatssecretaris en ik hoor graag zijn mening erover. Zoals gezegd, zou ik deze vraag het liefst aan de Raad van State zelf voorleggen om te horen -- dit hoeft geen lange operatie te zijn -- of hiermee aan de bezwaren op het punt van de rechtmatigheid tegemoet is gekomen.

            Ik heb nog een opmerking over de stukken. De memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag hebben op het punt van de inhoudelijke argumentatie vanuit een visie op het onderwijs niet echt een onuitwisbare indruk op mij en mijn fractie gemaakt. Op een enkel punt maakt de staatssecretaris het echter wel erg bont. In antwoord op de vraag of een cohortgewijze invoering niet een beter alternatief is, schrijft hij het onredelijk te vinden dat de investeringen in de kwaliteit van het hoger onderwijs slechts door de cohorten 2011-2012 worden opgebracht. Dat kan hij toch niet menen? Mijn fractie vond het juist onredelijk dat de staatssecretaris van plan was per 1 september 2011 370 mln. weg te halen bij hogeronderwijsinstellingen en -studenten en in 2012 slechts 50 mln. te investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Dit wordt nu allemaal doorgeschoven. Dat was de onbalans die erin zat tussen investeren en bezuinigen en besparen.

            Een pijnpunt dat is blijven staan, is het punt van de deeltijdstudenten. De staatssecretaris vindt dat moet worden voorkomen dat via de route van de deeltijdstudie de langstudeerdersmaatregel wordt ontdoken. Een deeltijdstudent kan er immers altijd voor kiezen om zich in te schrijven voor een voltijdopleiding. Dat is toch een rare redenering. Ik heb nogal wat reacties gekregen van deeltijdstudenten. Dat zijn ook ondernemers, mensen met meer dan een voltijdbaan. Een van de reacties was afkomstig van een ondernemer die fysiek zwaar werk doet, maar 's ochtends van vijf tot acht studeert. Hij wil als zijn werk te zwaar wordt, toch zijn bijdrage kunnen blijven leveren, als geschiedenisdocent. Wat is de boodschap van de staatssecretaris voor dit soort mensen? Wat is zijn visie op een levenlang leren? Op dit punt kijk ik met interesse naar het amendement van de heer Van Dijk. Welke andere oplossingen heeft de staatssecretaris nog overwogen voor deeltijdstudenten?

            Dan kom ik bij doorstroom-hbo'ers. De regeling van de langstudeerders betreft ook studenten die na een jaar hbo met een propedeuse naar het w.o. gaan, hbo'ers die na het behalen van hun diploma een premaster en een master op het w.o. gaan volgen of studenten die twee studies doen en daardoor uitlopen. Dat zijn studenten die niet lui zijn, maar ambitieus en het maximale uit zichzelf willen halen. Het zijn studenten die het ervoor over hebben om één of twee jaar zonder studiefinanciering op het w.o. door te brengen. Waarom worden ook deze ambitieuze studenten, die veel voor de samenleving kunnen betekenen, getroffen door de langstudeerdersmaatregel? Ik begrijp dat slecht en hoor graag een toelichting van de staatssecretaris.

            In het wetsvoorstel is geen hardheidsclausule opgenomen. Dat heeft tot gevolg dat de oplegging van het verhoogde wettelijk collegegeld niet kan worden afgewogen tegen eventuele bijzondere omstandigheden van de individuele student. In het wetsvoorstel wordt alleen een bijzondere regeling getroffen voor een student aan wie in overeenstemming met artikel 5.6, lid 10 van de Wet studiefinanciering 2000 een extra jaar prestatiebeurs is toegekend vanwege een functiebeperking. Is dat genoeg?, zo vraag ik de staatssecretaris. Ik vind zijn reactie in de nota naar aanleiding van het verslag wat makkelijk als hij zegt dat de instellingen een tegemoetkoming kunnen bieden aan studenten die vanwege andere bijzondere omstandigheden in de problemen komen. Daarmee schuift de staatssecretaris de verantwoordelijkheid voor schrijnende gevallen, als ik het zo even mag samenvatten, die het gevolg zijn van zijn beleid, helemaal af op het bordje van de instellingen. Praktisch gezien kan dat betekenen dat vergelijkbare gevallen van schrijnende situaties door instellingen verschillend worden behandeld: wel of geen tegemoetkoming. Daarom heb ik een amendement ingediend. Met dit amendement op stuk nr. 18 wordt beoogd een regeling in het leven te roepen voor studenten die door bijzondere omstandigheden, anders dan een functiebeperking, een studievertraging oplopen, waardoor het verhoogd wettelijk collegegeld verschuldigd is.

Het heeft voor mijn fractie de voorkeur daarvoor één landelijke regeling in het leven te roepen, om te voorkomen dat vergelijkbare gevallen ongelijk worden behandeld door verschillende instellingen in het kader van het Profileringsfonds. Ik heb in de toelichting op mijn amendement aangesloten bij de bestaande definities -- het is namelijk niet mijn bedoeling om deze oeverloos te maken -- van bijzondere omstandigheden in artikel 7.51 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris op het amendement.

            Ondanks de Wet tweefasenstructuur wetenschappelijk onderwijs, de Harmonisatiewet, de invoering van de prestatiebeurs, de invoering van het bindend studieadvies, de bachelor/master-structuur en de diverse verhogingen van het collegegeld is het studierendement vrijwel constant gebleven, zo leid ik uit alle stukken af. Desondanks verwacht de regering met dit voorstel een gedragseffect van maar liefst 25%. Met alle wijzigingen die ik noemde, is het studierendement niet ingrijpend verhoogd. Van dit wetsvoorstel verwacht men een gedragseffect van 25%. Dat is nogal wat. In het verslag hebben wij gevraagd om een nadere onderbouwing van deze ambitieuze doelstelling. De onderbouwing ging echter niet verder dan: "Voorgaande maatregelen hebben geen effect gehad, maar de maatregel van dit wetsvoorstel is nog niet eerder toegepast." Nee, dat wisten we al, maar dat is geen onderbouwing van de verwachting van 25% rendement van dit wetsvoorstel, temeer daar de eerdere, ook niet voor niets bedachte, wijzigingen en ingrepen in de structuur van het onderwijs dit niet hebben geleverd. Aan dit gedragseffect is in de financiële bijlage bij het regeerakkoord ook nog eens een opbrengst van 90 mln. gekoppeld, dus lijkt me een wezenlijke onderbouwing in dit debat door de staatssecretaris alsnog van belang.

            Voor de ChristenUnie is belangrijk op welke wijze de staatssecretaris en het kabinet uiteindelijk de matching tussen student en studie gaan verbeteren. Daar is nog zo veel winst te behalen. Het vraagt ook iets van studenten. Het vraagt iets van instellingen, maar het vraagt ook iets van de staatssecretaris. Van de student wordt gevraagd dat hij zich serieus voorbereidt op zijn studiekeuze. Van de instellingen wordt iets gevraagd op het gebied van werving. Van de overheid worden de juiste bekostigingsprikkels gevraagd. Het gaat niet alleen om het afrekenen achteraf. We moeten er samen voor zorgen dat studenten op de juiste plek beginnen. Daar is volgens ons nog steeds veel meer winst te behalen. De staatssecretaris komt bij zijn strategische agenda met nadere voorstellen op dat punt. Wij wachten dat natuurlijk af. Onze basishouding ten opzichte van deze maatregel is dat wij open staan voor een debat over een eerlijke langstudeerdersmaatregel. Ik wacht met belangstelling de reactie van de staatssecretaris af op de door mij gestelde vragen.

 

Labels
André Rouvoet
Bijdragen

« Terug

Archief > 2011 > april