Bijdrage André Rouvoet Algemeen Overleg Studiefinanciering

woensdag 06 april 2011 14:00

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. Er staat een aantal zaken op de agenda over studiefinanciering en de aanpassingen die worden voorgesteld. Ik begin met de brief en het onderdeel sociaal leenstelsel en masterfase. Ons standpunt daarover is bekend. Het valt mij op dat de staatssecretaris in zijn brief opnieuw stelt dat om de kwaliteitsimpuls te financieren, van de langstudeerders maar ook van de masterstudenten in dit geval, een grotere investering in de eigen opleiding wordt gevraagd. Gelet op het tijdpad van het kabinet voor de bezuinigingen enerzijds en de investeringen anderzijds moet ik vaststellen dat dit geen investering in de eigen opleiding is, maar hooguit in die van je jongere broers of zussen. Een masterstudent zal van de kwaliteitsimpuls van dit kabinet niet zo veel merken. Dat zal de staatssecretaris met mij eens zijn, want het resultaat van zijn investeringen laat nog even op zich wachten. Voorlopig is er vooral sprake van bezuinigingen; daarover hebben wij al eerder gesproken.

In de brief wordt veel gesteld en aangenomen, maar wordt weinig onderbouwd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de stelling dat het toereikend is om naast het reisrecht en de aanvullende beurs voldoende financieringsbronnen in de vorm van een studielening beschikbaar te stellen. Welk onderzoek ligt hieraan ten grondslag? Of is dit inderdaad een stelling?

De staatssecretaris stelt ook dat een studie een investering is die loont. Ieder jaar hoger onderwijs levert circa 6% tot 8% profijt op. Dat is een economische benadering die voor het merendeel van de studies inderdaad zal gelden, met name voor de courante studies. Ik heb echter bij eerdere overleggen over het hoger onderwijs niet voor niets gesteld dat onderzoek, onderwijs en innovatie meer zijn dan economische factoren. Het hoger onderwijs ontwikkelt ook jongeren, het onderzoekt de werkelijkheid en het reflecteert de samenleving. Er zijn inderdaad veel courante studies, maar er zijn ook studies waarvan de wetenschappelijke waarde groot is, maar de arbeidsmarktwaarde minder. Geldt daarvoor dan ook die 6% tot 8% profijt? Ik kan me daarbij iets voorstellen bij studies als bestuurskunde, economie of rechten, om dicht bij huis te blijven, maar geldt het ook voor niet-westerse culturele antropologie of kunstgeschiedenis, om maar twee dwarsstraten te noemen? Leidt deze maatregel niet tot een eenzijdige focus op courante studies?

De staatssecretaris stelt in zijn brief terecht de vraag voor welke voorzieningen de overheid verantwoordelijk wordt geacht. Hij doet dit in het kader van het toekomstig stelsel, maar deze discussie geldt natuurlijk ook voor de basisbeurs en de master, houd ik hem voor. Nu geldt dat overheid, ouders en student samen de verantwoordelijkheid dragen. Ik zou graag zien dat de staatssecretaris die vraag nog eens tegen het licht houdt en er zelf op reflecteert in dit debat, niet uit het perspectief van zijn wens om te bezuinigen, maar uit dat van de verantwoordelijkheid van de overheid. Ik verwijs in dit verband naar internationale artikelen zoals het internationale verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Ook artikel 13 zegt dat wij op den duur toe moeten naar een geleidelijk invoering van een kosteloos (ook hoger) onderwijs voor iedereen. Hoe past dit daar nu in gelet op die meer principiële visie op de taak van de overheid? Rekent de staatssecretaris een bijdrage aan de financiering van één voltijdopleiding tot de verantwoordelijkheid van de overheid?

 

Mevrouw Lucas (VVD): Ik wil even twee puntjes terug, naar de courante studies en de vraag of studenten eerder zullen kiezen voor een studie waarnaar grote vraag is op de arbeidsmarkt. Is de heer Rouvoet van mening dat dit ook de bedoeling is, dat studenten in ieder geval beter nadenken over de vraag of er een plaats is op de arbeidsmarkt? Is de reden dat wij er zo veel belastinggeld in steken, dat wij het belangrijk vinden dat studenten zich voorbereiden op de arbeidsmarkt en dat die investering zich later terugbetaalt? Is het niet juist heel logisch en gezond dat zij die ontwikkelingen doormaken?

 

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Het is natuurlijk altijd gezond als je goed nadenkt over je studie, maar ik verwacht dat ook mevrouw Lucas niet zou willen dat voortaan alle studenten om financiële en economische redenen alleen nog voor courante studies kiezen. Dan kiest er niemand meer voor kunstgeschiedenis. Nu kun je daarmee nog altijd premier worden, maar wij willen toch ook dat er studenten zijn die voor een studie van wetenschappelijke waarde kiezen al kan de arbeidsmarktwaarde ervan iets minder direct worden aangetoond? Ik hoop toch niet dat de VVD-fractie van mening is dat een studie, het volgen van onderwijs, louter en alleen in het teken moet staan van een toekomstige positie op de arbeidsmarkt. Het zal waar zijn dat dit een belangrijke factor zal zijn voor veel studenten, maar ik hoop toch ook dat die andere overweging een rol zal spelen. Wij zouden niet zonder die studenten kunnen.

 

Mevrouw Lucas (VVD): Wij vinden inderdaad niet dat het de enige overweging moet zijn, maar nu zie je dat studenten voornamelijk kijken naar wat zij leuk en interessant vinden en te weinig naar het arbeidsmarktperspectief. Niet voor niets wordt nu een sociaal leenstelsel voorgesteld zodat je terugbetaalt als je voldoende verdient en het geld wordt kwijtgescholden als je niet voldoende verdient. Dit draagt  een waarborg in zich voor studenten die kiezen voor een niet-courante studie. Zij kunnen dat gewoon doen en naar draagkracht terugbetalen. Die keuze kunnen zij dus maken.

 

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik stelde een vraag over de courante en niet-courante studies in het kader van de stelling van de staatssecretaris dat ieder jaar extra opleiding 6% tot 8% profijt oplevert. Die vraag blijft relevant. Daarnaast staat het natuurlijk iedere fractie vrij om een eigen standpunt in te nemen over het sociale leenstelsel als zodanig. Langs de route van de staatssecretaris en het kabinet lopen wij echter volgens mij een beetje het risico dat er een te eenzijdige fixatie komt op het economisch perspectief van opleiding en onderwijs. Ik weet dat die eenzijdige economische oriëntatie sterk leeft in de fractie van mevrouw Lucas. Ik hoor de heer Elias nog spreken over een "keiharde productiefactor". Het zal je maar gezegd worden als je in het onderwijs werkt en studeert. Het is in ieder geval niet de visie van mijn fractie.

In het kader van de discussie over de verhoging van het collegegeld voor de tweede master was de gedachte dat die grens bij de eindkwalificatie lag. De staatssecretaris en het kabinet trekken die grens blijkbaar bij de bachelor. Overigens is hierover enige tijd geleden ook al gesproken tijdens een wetgevingsoverleg. Het bedrijfsleven, de studenten en zelfs instellingen zijn echter van mening dat de wo-bachelor nog geen eindkwalificatie is. Is dit inderdaad de visie van de staatssecretaris? In het mbo en het hbo krijg je de basisbeurs tot en met de eindkwalificatie, maar in het wo moet je de eindkwalificatie maar zelf betalen. Dat is toch vreemd, temeer omdat in de brief onder voltijdopleiding in het hbo de bachelor wordt verstaan en in het wo de bachelor plus de master.

Nogmaals, wij hebben hierover al gesproken tijdens het debat van 21 maart, toen in het teken van de harde knip; de staatssecretaris zal zich dit nog herinneren. Het lijkt mij hier ook relevant om te kijken of dit wel consistent is in het beleid. Onder vorige kabinetten en in de notitie van oud-minister Plasterk was de redenering vooral: wij beschouwen de master als eindkwalificatie en daaraan zit ook studiefinanciering vast tot en met de master. De staatssecretaris onderschrijft de stelling dat de wo-bachelor geen eindkwalificatie is, maar pakt nu wel de studiefinanciering voor de master aan. Ik vind dat niet logisch. Ook om deze reden is mijn fractie voorstander van behoud van de basisbeurs.

De staatssecretaris stelt ook wel heel gemakkelijk dat de voordelen van het volgen van een meerjarige master zullen opwegen tegen het financiële perspectief, namelijk dat je twee jaar of meer zelf moet betalen. Hij verwacht een inhoudelijke keuze en mocht die er niet komen, dan staat het belanghebbende partijen vrij om financieel bij te springen. Ook hier vraag ik om een verdere onderbouwing.

De regeling voor studerenden met weigerachtige of onvindbare ouders wordt afgeschaft. De redenering lijkt te zijn dat het aantal mensen dat een beroep op deze regeling doet, omvangrijk is geworden en dat de regeling ingewikkeld is. Nu worden de kosten voor het onderwijs verdeeld over overheid, ouders en student; als de ouders het laten afweten, springt de overheid in dat gat. Er is een forse bewijslast om in aanmerking te komen voor die regeling. Niettemin wordt er een beroep op gedaan door studenten in een kwetsbare positie die het niet van hun ouders gedaan krijgen om bij te dragen, maar geen beroep kunnen doen op een aanvullende beurs. Het is dus een voorziening die nodig is. De staatssecretaris stelt dat de regeling ingewikkeld is, maar verderop in de brief stelt hij ook dat de invoering van een sociaal leenstelsel leidt tot meer complexiteit in de uitvoering. Dat is voor hem echter geen reden om ervan af te zien, laat staan om het af te schaffen. Dat zou ook hier moeten gelden. Ook bij deze beslissing zet ik dus vraagtekens. Kan de staatssecretaris die keuze beter onderbouwen? Welke terugvalopties hebben studenten? Wat levert dit voornemen uiteindelijk op? Is er wel een inhoudelijke reden om deze tegemoetkoming af te schaffen?

De partnertoeslag voor studerenden met de zorg voor een financieel afhankelijke partner met kinderen wordt ook afgeschaft. De heer De Rouwe heeft hierover al vragen gesteld. Ik had dat ook verwacht, zeker na de verschijning van de fractienotitie van het CDA gisteren waarin, terecht naar mijn mening, wordt benadrukt dat al te veel druk om allemaal naar de arbeidsmarkt te gaan om bij te dragen aan het inkomen, bijvoorbeeld de opvoeding van kinderen onder druk zet. Is overwogen deze regeling te beperken tot een tegemoetkoming voor de financieel afhankelijke partner met kleine kinderen, bijvoorbeeld tot vier jaar, zoals wij dat ook elders kennen?

Ik sluit mij aan bij de vragen over het studentenreisrecht. Zou er niet meer stroomlijning moeten zijn in de gekozen termijnen? Ik denk ook aan de termijnen voor de langstudeerdersregeling en vrees dat die langs elkaar heen zullen lopen.

Ik ben het eens met een stevige aanpak van de fraude met de uitwonendenbeurs. De pakkans moet groter worden en misbruik moet hard worden gestraft. De staatssecretaris spreekt over recidive, maar is het mogelijk om al bij de eerste constatering van fraude het recht op de studiebeurs te laten vervallen? Dan is de sanctie ook echt afschrikwekkend.

 

Labels
André Rouvoet
Bijdragen

« Terug

Archief > 2011 > april