Bijdrage Arie Slob Wijziging Tracéwet met oog op besluitvorming infrastructurele projecten.

woensdag 25 mei 2011 14:09

Het wetsvoorstel  Wijziging van de Tracéwet met het oog op de versnelling en verbetering van besluitvorming over infrastructurele projecten (32377):

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Beterschap in de richting van collega Van Tongeren, mocht ze meeluisteren en -kijken.

De Wijziging van de Tracéwet is een heel mooie en boeiende wet. Die gaat echt ergens over. Sneller en beter, daar draait het ook in dit debat om. Hoe kunnen wij komen tot zorgvuldige besluitvorming over infrastructuurprojecten op zo'n manier dat het sneller gaat dan de jarenlange procedures uit het verleden? Hoe zorgen wij ervoor dat er echt sprake is van beginspraak, waarbij belanghebbenden en planvormers samenwerken aan betere plannen in plaats van dat elk nieuw traject tot ellenlange juridische procedures leidt?

De Tracéwet heeft bovendien grote invloed op de inrichting van ons land: van de aanleg van de doorgetrokken A15 in Gelderland tot het aanleggen van een spitsstrook langs de A9, van een verdubbeling van de sporen rond Utrecht tot hopelijk in de toekomst een nieuwe spoorlijn tussen Breda en Utrecht. Het gaat ook niet alleen om de tracés maar ook om de complete ontwikkeling van gebieden. Ruimtelijke ordening kun je dus nooit helemaal decentraliseren.

De commissie-Elverding heeft een aantal waardevolle adviezen gegeven. Kern van de voorstellen is het versterken van de verkenningsfase, waarin de alternatieven worden onderzocht zodat er wordt toegewerkt naar een zo breed mogelijk gedragen voorkeursalternatief. Uitgangspunt is dat bestuurders daarna zo veel mogelijk de rug recht houden om vertragingen te voorkomen. Ten slotte, als de infrastructuur eenmaal klaar is, komt er een opleveringstoets zodat in de verkenningsfase niet meer gedetailleerd gerekend hoeft te worden maar er meer globaal met vuistregels kan worden gerekend. Wij denken dat dat echt verbeteringen zijn.

Wij spreken vandaag over de omzetting van deze adviezen in wetgeving. De ChristenUnie-fractie heeft deze voorstellen, net als heel veel andere fracties, positief benaderd. Dat wil ik hier vandaag nog een keer herhalen. Ik heb wel een aantal amendementen op het wetsvoorstel ingediend, die zowel gericht zijn op het "sneller" als op het "beter". Maar voordat ik op mijn amendementen inga, wil ik eerst nog even kort stilstaan bij de hoofdlijnen van dit wetsvoorstel.

De Kamer hoeft zich niet met alle details van elk project te bemoeien, maar heeft wel een rol in het controleren van de minister, opdat de verkenningen ook echt breed zijn en met voldoende participatie van alle belanghebbenden. De ChristenUnie-fractie wil daarom, met name bij grotere projecten, dat de Kamer de mogelijkheid heeft voldoende te worden betrokken rond de verkenningsfase indien dat aan de orde is. Als het niet aan de orde is, hoeft de Kamer dat natuurlijk niet te doen. Daar richten drie van mijn amendementen zich specifiek op, waar ik straks nog even op terugkom.

Voor kleinere projecten hoeft volgens dit wetsvoorstel geen structuurvisie te worden opgesteld. Daarbij wordt volstaan met de publicatie van het voorkeurbesluit in het ontwerptracébesluit. Ik heb hier nog een vraag bij. Als het om een eenvoudige spitsstrook gaat, waarvoor maar één alternatief te bedenken is, is het geen enkel probleem om het zo te doen. Maar wat als er wel meer alternatieven zijn? Vroeger nam de minister een aanvangsbeslissing die ongeveer middenin de nu voorgestelde verkenningsfase viel. Dan kon de Kamer op dat moment haar voorkeur geven. Nu wordt dit vervroegd en neemt de minister een startbeslissing aan het begin van de verkenningsfase. Dan is de voorkeur van de minister in de meeste gevallen nog niet bekend. Daarmee ontstaat een heel lange periode voordat de Kamer weer betrokken wordt in het proces. Er zal immers geen structuurvisie komen maar alleen een ontwerptracébesluit.

Op dat moment is het project al gedetailleerd uitgewerkt. Wat gebeurt er als de Kamer zegt dat zij het voorkeursbesluit niet zit zitten? Dan hoor ik de minister al roepen: maar dan lopen we vertraging op en dat willen we nu juist voorkomen, ook met deze wetgeving. Ik heb overwogen om een amendement in te dienen voor het vervroegen van de publicatie van de voorkeursbeslissing door hier in de wet een apart moment voor op te nemen tussen de startbeslissing en het ontwerptracébesluit in. Toen wij daarmee bezig waren, realiseerde ik mij echter dat dit weer kan leiden tot extra beroepsprocedures. Dat vinden wij ook niet zo wenselijk. Dit is typisch een voorbeeld van iets wat heel lastig in de wet te regelen is. Ik vraag de minister hoe zij hiermee wil omgaan. Zij zou de Kamer wel tegemoet kunnen komen. De Kamer zou bijvoorbeeld kunnen aangeven dat zij voor een specifiek project overleg met de minister wenst voordat het ontwerptracébesluit wordt gepubliceerd. Dit vraagt van de minister dat zij als de Kamer daarom vraagt, achtergrondinformatie verstrekt over de stand van zaken van de verkenning, net als bewoners die participeren in een project die informatie ook krijgen. Is de minister daartoe bereid? De minister zou de Kamer bij belangrijke ontwikkelingen en verkenningen ook actief kunnen informeren.

Gisteren ontvingen wij nog een nota van wijziging. De ChristenUnie steunt de voorstellen die daarin staan. Ik heb nog wel een vraag over de wijziging in de definities van "hoofdwegen", "hoofdvaarwegen" en "landelijke spoorwegen". Deze zijn in de huidige Tracéwet afhankelijk van een kaart, zodat je precies weet welke infrastructuur onder deze wet valt. De minister maakt er terecht een punt van dat deze kaart niet in de wet maar in structuurvisies staat en dat het dus om meerdere kaarten kan gaan. Nu wordt echter voorgesteld deze wijziging te vervangen door het begrip "infrastructuur van nationaal belang", dus zonder verwijzing naar een kaart. Maar tegelijkertijd wordt gesteld dat voor het definiëren van het nationaal belang wel degelijk een kaart nodig is bij de nieuwe structuurvisie. Ik snap niet helemaal waarom deze wijziging nodig is. Ik vrees dat de onduidelijkheid daardoor alleen maar groter kan worden. Ook zonder structuurvisie kan de minister namelijk best zeggen dat iets van nationaal belang is. Ik vraag de minister waarom zij er niet voor heeft gekozen gewoon een kaart op te nemen in een algemene maatregel van bestuur. Als het nodig is, kan deze kaart snel gewijzigd worden. Daarnaast is het voor iedereen duidelijk welke kaart wordt bedoeld. Ik wil hierop graag een reactie van de minister, omdat ik graag voorkom dat wij daar straks allerlei gedoe mee krijgen. Wij willen het nu juist zo goed doen met deze mooie wet.

Ik kom te spreken over mijn amendementen. Ik houd de volgorde van het wetsvoorstel aan. De nummering van mijn amendementen loopt hier overigens niet parallel aan. Ik noem de nummers er wel even bij.

Allereerst het amendement op stuk nr. 15, dat ik met collega Paulus Jansen heb ingediend. Dit amendement gaat over het beroepsrecht van lagere overheden, dat ook is geregeld in de Crisis- en herstelwet. Inmiddels heb ik de nota van wijziging op dat punt ook gelezen. Met name het laatste stukje gaat hierover. De minister heeft nu eindelijk duidelijk gemaakt dat we dit verder bespreken in het kader van het permanent maken van de Crisis- en herstelwet. Daarom heeft zij dit onderdeel bij nota van wijziging uit de Tracéwet geschrapt. Dit is onderdeel J geworden. Dat is precies wat wij voorstellen in ons amendement. Vanwege de nota van wijziging kan ik dit amendement intrekken. Het amendement op stuk nr. 15 is wat ons betreft dus van tafel. Ik dank de minister dat zij dit nu al heeft geregeld.

De voorzitter:

De heer Slob en de heer Paulus Jansen wensen het amendement op stuk nr.15 inte trekken.

Ik stel vast dat daarmee wordt ingestemd.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn amendement op stuk nr. 9 gaat over de startbeslissing. In het kort stel ik voor dat de Kamer en de betrokken bestuursorganen de startbeslissing ontvangen en niet slechts een kennisgeving hiervan. Hiermee wordt voorkomen dat deze apart moet worden opgevraagd. Verder wordt in dit amendement geregeld dat in de startbeslissing niet alleen een schets wordt gegeven van het op te lossen probleem, maar ook van de mogelijke oplossingsrichtingen die zullen worden onderzocht. Dat gebeurt uiteraard allemaal globaal. Daarmee wordt enigszins tegemoetgekomen aan het bezwaar tegen de lange verkenningsfase bij kleine projecten, dat ik iets eerder al noemde. De Kamer kan in ieder geval bij de start eventuele wensen meegeven. Met het amendement wordt er ook voor gezorgd dat alle betrokkenen vanaf dag één duidelijkheid hebben over de scope van de verkenning, waarbij uiteraard binnen die scope nog meerdere alternatieven tijdens de verkenning naar boven kunnen komen. Dat is echter inherent aan het hele proces.

Mijn amendement op stuk nr. 13 heeft te maken met de structuurvisie. Met mijn amendement wordt geregeld dat net als in de Wro voor de beschrijving van de inrichting van de structuurvisie op grond van de Tracéwet een korte voorhangprocedure geldt.

Het is immers niet logisch dat verschillende procedures gelden in het ruimtelijke domein. Deze beogen wij met dit amendement gelijk te trekken. Het amendement maakt het verder mogelijk dat als de Kamer het zou willen -- het hoeft niet -- zij tijdig haar wensen kan uiten over de te onderzoeken varianten. In de toelichting op het amendement heb ik al aangegeven dat dit niet hoeft te leiden tot vertraging, maar wel bijdraagt aan het beter naleven van het advies van de commissie-Elverding.

Het amendement op stuk nr. 14 gaat over de afronding van de structuurvisie. Ook met dit amendement wordt een korte voorhangprocedure gehandhaafd, zodat de Kamer, als zij dit wenst, kan spreken over de resultaten van de verkenningsfase. Nogmaals: het hoeft niet, maar de mogelijkheid is dan wel aanwezig, keurig in de wet geregeld. Dat is ook conform het advies van de commissie-Elverding, want van de Kamer wordt verwacht dat zij daarna zo veel mogelijk haar rug recht houdt om vertragingen te voorkomen. Het is niet meer dan logisch dat de Kamer haar zegje kan doen als de verkenningsfase wordt afgerond. In dit amendement heb ik bovendien geregeld -- mogelijk heeft een aantal collega's dat ook gedaan -- dat de wet nog sneller wordt dan hij al was. Dat zal de minister ongetwijfeld aanspreken. Ik stel namelijk voor om niet alleen voor de Tracéwet, maar ook voor de Wet ruimtelijke ordening de lengte van de voorhangprocedure van de structuurvisie te halveren. Een termijn van vier weken moet voor de Kamer genoeg zijn om te besluiten dat tot behandeling wordt overgegaan. Deze behandeling moet dus kunnen plaatsvinden binnen drie maanden, in plaats van binnen zes maanden. In dat opzicht kunnen wij met elkaar nog een mooie slag maken.

De heer De Jong (PVV):

Het is altijd hartstikke goed als procedures kunnen worden versneld. Dat behoort de Tracéwet ook te doen. Daar kan de PVV-fractie volmondig achterstaan. Toch heb ik een vraag over het amendement van de heer Slob op stuk nr. 14. Daarin staat: "In de praktijk zal de besluitvorming van de Tweede Kamer afgewacht worden alvorens over te gaan tot vaststelling van het ontwerp-besluit". De heer Slob spreekt ook over het versnellen van de procedure: hij wil van zes naar vier weken. Zorgt de toevoeging die de heer Slob geeft, namelijk dat de Tweede Kamer zich nog moet uitspreken, niet juist voor extra vertraging?

De heer Slob (ChristenUnie):

Wij moeten op de geëigende momenten de ruimte hebben om te beoordelen waarmee de minister op pad gaat en onze gedachten daarover aan de minister mee te geven, zodat de minister zich deze tijdig eigen kan maken. Dan moeten wij het ook loslaten. Als wij die ruimte niet krijgen, lopen wij het risico dat de minister met iets op pad gaat en dat de Kamer pas in een veel later stadium zegt dat zij dat eigenlijk niet wil. Dan ontstaan juist daardoor vertragingen. Als de minister, terwijl zij bezig is met haar ontwerp en terwijl zij bezig is om besluiten te nemen en zaken in gang te zetten, de gedachten die de Kamer daarover heeft -- in hoofdlijnen uiteraard -- kan meenemen, is dat volgens mij alleen maar winst. Je voorkomt zo, dat je in een latere fase misschien tegen elkaar op loopt. Dat bedoel ik natuurlijk niet letterlijk; ik bedoel dat er dan verschil van opvatting blijkt te bestaan over wat wenselijk is. Dat wil ik heel graag voorkomen. Ik heb er overigens wel bij gezegd: als het niet nodig is, moet de Kamer het gewoon niet doen. Het is echter wel belangrijk om dat netjes in een wet te regelen; dan weet iedereen wat de spelregels zijn.

De heer Paulus Jansen (SP):

De SP-fractie deelt de gedachte van de heer Slob die ten grondslag ligt aan dit amendement. Hoe kijkt de heer Slob echter aan tegen het finale oordeel over het Tracébesluit? Als er tussendoor verkiezingen zijn geweest, waarin bijvoorbeeld het onderwerp van het Tracébesluit onderdeel is geweest van de verkiezingscampagne, en als deze geleid hebben tot een politieke verschuiving, moet dit dan van invloed kunnen zijn op het uiteindelijke Tracébesluit? Ik neig daar wel toe, maar wat is de mening van de heer Slob hierover?

De heer Slob (ChristenUnie):

Als wij een bepaald traject starten, is het heel erg belangrijk dat belanghebbenden op de juiste momenten, dus niet steeds tussendoor, hun visie meegeven aan een kabinet. De Kamer is natuurlijk een grote belanghebbende, omdat zij haar controlerende taak tegenover een minister en een regering moet uitoefenen. Het kabinet gaat ermee aan de slag. In onze politieke werkelijkheid kunnen er verkiezingen tussendoor komen, waardoor de samenstelling van de Kamer verandert. De Kamer zal dan zelf in haar wijsheid moeten oordelen hoe zij verdergaat met alle wetgeving die op dat moment voorligt. Deze zaken komen natuurlijk ook vaak in de kabinetsformatie aan de orde. Ik wil ervoor oppassen om het nog ingewikkelder te maken. Start je met een traject, zet het dan in gang. Op een bepaald moment moet een en ander verder uitgewerkt worden. Als het nodig is om aan het einde nog wat aanpassingen te doen, kan dat volgens mij ook conform deze wet.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ook de fractie van de ChristenUnie zegt dus dat het ten principale mogelijk moet blijven om op grond van voortschrijdend inzicht en een raadpleging van het volk op je schreden terug te keren, ook als al een bepaald bestuurlijk traject is ingezet?

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik herinner mij nog de discussie over de Betuweroute. Ik kijk even in de richting van collega Aptroot die daar ook flink mee bezig is geweest. Er was toen één fractie in deze Kamer van meet af aan sterk tegen een bepaalde ontwikkeling. Nadat er verkiezingen waren geweest en er een nieuw kabinet was gevormd, zag de werkelijkheid er echter heel anders uit. Dat is van alle tijden en dat zal in de toekomst ongetwijfeld nog wel eens voorkomen. Dat is politieke geschiedenis, maar dit is niet het juiste moment om daarover te spreken.

De voorzitter:

Daar ben ik het helemaal mee eens, mijnheer Slob. Ik stel voor dat u uw betoog vervolgt.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik kom op mijn laatste twee amendementen. Die gaan juist over het einde van de planprocedure, als een weg of een spoorweg is opgeleverd: de opleveringstoets. Wij steunen de introductie van dit nieuwe instrument. Ik heb wel twee aanscherpingen die maken dat het instrument ook echt iets wordt waar belanghebbenden van op aankunnen. Het lijkt mij namelijk belangrijk om het goed te regelen.

Met het amendement op stuk nr. 11 wil ik regelen dat de opleveringstoets een voor beroep vatbare beslissing wordt. Hiermee kan de burger desnoods bij de rechter bereiken dat de opleveringstoets goed wordt uitgevoerd. Dat is logisch, aangezien wij afspreken dat bij het uitwerken van plannen voortaan alleen met vuistregels kan worden gewerkt. Dat heeft overigens onze steun, want dat kan heel veel gedoe over een foute berekening en dergelijke voorkomen. Dat is het echter niet meer dan redelijk dat een belanghebbende jaren later bij de oplevering de minister, de regering, eraan kan houden dat de infrastructuur voldoet aan de afspraken over bijvoorbeeld geluid en luchtkwaliteit. Het heet namelijk niet voor niets een "opleveringstoets". Die is niet vrijblijvend; als er dan discussie is over de vraag of de cijfers kloppen, dan moet het worden getoetst. In laatste instantie kan het bij de rechter terechtkomen, maar dat is wel het zwaarste. De weg of de spoorweg kan wel gewoon worden geopend; het gaat puur om een correcte afwikkeling richting de belanghebbenden. Het hoeft dus geen vertraging op te leveren voor de concrete infrastructuur waarover wij het hebben. Daarom bereid de minister ook aanvullende maatregelen voor die indien nodig kunnen worden ingezet, maar als de opleveringstoets is uitgevoerd wordt pas duidelijk welke maatregelen eventueel echt nodig zijn.Mijn amendement op stuk nr. 12 gaat over de uitvoering van deze maatregelen uit de opleveringstoets. Met dit amendement wil ik verduidelijken dat de minister het bevoegd gezag is voor het uitvoeren van deze maatregelen. Hiermee wordt een onduidelijkheid in het wetsvoorstel weggenomen, omdat het ook denkbaar is dat sommige maatregelen op het terrein van de gemeenten liggen, bijvoorbeeld maatregelen ten behoeve van de luchtkwaliteit. Dan kan er een patstelling ontstaan, omdat de minister kan zeggen dat een gemeente maatregelen moet nemen, maar dat een gemeente zegt dat de minister het moet doen. Aangezien het om rijksprojecten gaat, stel ik voor dat expliciet wordt aangegeven dat de minister verantwoordelijk is voor het behalen van de normen voor de verschillende aspecten uit de opleveringstoets en dus ook een zorgplicht heeft voor de uitvoering van maatregelen die hiervoor noodzakelijk zijn. Het lijkt mij erg belangrijk om dat duidelijk in de wet vast te leggen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Het is niet ondenkbaar dat bijvoorbeeld de A15 een project kan zijn dat niet alleen door de minister wordt uitgevoerd, maar misschien ook mede door het bedrijfsleven. Ik zeg niet dat dit mijn voorkeur heeft, maar het zou kunnen. De vraag is dan: wat krijgt dit voor betekenis met de invoering van het amendement van de heer Slob? Wordt dan bijvoorbeeld het Havenbedrijf Rotterdam, als dat zou meedoen, aansprakelijk?

De heer Slob (ChristenUnie):

Het is lastig om tegen burgers te zeggen: wij hebben met de vuistregels gewerkt, na de eindtoets blijkt echter dat het niet helemaal goed uitkomt; wij verwijzen u voor de verdere afwikkeling door naar het havenbedrijf. Nee, een minister, de regering, blijft natuurlijk verantwoordelijk voor het gehele traject en maakt vanuit die verantwoordelijk afspraken met het bedrijfsleven. Ik kan me goed voorstellen dat in die afspraken met het bedrijfsleven goed wordt geregeld wat er moet worden gedaan en wie waarvoor verantwoordelijk is als uit de eindtoets blijkt dat de vuistregel die men heeft gehanteerd, niet helemaal goed was uitgewerkt. Het is een verantwoordelijkheid van de regering om het zorgvuldig vastleggen in allerlei contracten die men zal afsluiten.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Als ik het goed begrijp, zegt de heer Slob het volgende. Met dit amendement wordt niet geregeld dat de minister te allen tijde de financiële verantwoordelijkheid draagt voor een eventueel probleem dat uit de opleveringstoets naar voren komt. De minister of haar opvolger -- je weet niet wie het wordt -- moet het zelf met het bedrijfsleven regelen, indien er van een gedeeld project sprake zou zijn.

De heer Slob (ChristenUnie):

De overheid is in dit soort zaken het eerste aanspreekpunt voor burgers; zij draagt daar verantwoordelijkheid voor. Als de overheid slim is -- zo schat ik in ieder geval deze minister in; volgens mij wil zij nog vele jaren blijven -- dan regelt zij voor allerlei projecten ook heel keurig dat zij goed afgedekt is als er eventueel problemen ontstaan.

Doet men dat niet, dan ligt de rekening natuurlijk wel bij de overheid. Ik hoop echter op een overheid die verstandig is en goede afspraken maakt.

Ik rond af. We willen heel graag dat de lengte van procedures wordt gehalveerd. Met een groot project is nu ongeveer twaalf jaar gemoeid, een behoorlijke tijd dus. Met deze wet en ook met de Crisis- en herstelwet kunnen we dat misschien terugbrengen tot zes à zeven jaar. Daarmee maken we dus al een behoorlijke slag. Het zou echter prachtig zijn als we, net zoals in Frankrijk en Spanje, projecten binnen een bestuursperiode zouden kunnen afronden. Men belooft daar bij verkiezingen bijvoorbeeld dat er een stuk metro aangelegd wordt. Vier jaar later valt te zien dat het beloofde stuk metro inderdaad geheel of grotendeels is gerealiseerd. Het metronetwerk in Madrid is daarvan een prachtig voorbeeld. Mogelijk komt het in Nederland ook nog eens zo ver. Deze wet is daarom wat mij betreft nog maar een volgende stap in dat traject, waarbij uiteraard de zorgvuldigheid voorop moet staan. Ik kijk dan ook uit naar de nieuwe Omgevingswet waarin we met elkaar een vervolgslag kunnen maken. Mijn fractie is in ieder geval bereid daaraan volledig mee te werken, mits er sprake is van zorgvuldigheid en duidelijk is op welke momenten wie waarvoor verantwoordelijk is.

 

Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Archief > 2011 > mei