Bijdrage Esmé Wiegman aan het wetgevingsoverleg Crisis- en herstelwet

maandag 25 juni 2012 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink met de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu aan een wetgevingsoverleg met minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus van Infrastructuur en Milieu

Onderwerp:   Crisis- en herstelwet

Kamerstuk:   33 135

Datum:            25 juni 2012

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik herinner mij de behandeling van de Crisis- en herstelwet omdat daarbij de meeste amendementen per minuut werden ingediend. Bovendien duurde de behandeling tot diep in de nacht. Ik hoop dat het vandaag op beide punten wat beperkter zal blijven, al besef ik dat ik zelf ook een aantal amendementen heb ingediend.

Dit wetsvoorstel leent zich voor meer wijzigingen, maar wat ons betreft kan dat beter op het moment dat wij de integrale omgevingswet gaan bespreken. Daarom beperk ik mij in mijn amendementen tot wijzigingen die op korte termijn noodzakelijk zijn.

De ChristenUnie heeft er moeite mee dat de Crisis- en herstelwet al zo snel permanent wordt gemaakt, terwijl de inkt van de evaluatie nog nauwelijks droog is. Uit de evaluatie blijkt dat er op veel punten nog te weinig ervaring is om conclusies te kunnen trekken. Ik ben dan ook blij dat de regering bij nader inzien een groot deel van het voorstel heeft teruggetrokken, zeker na de forse kritiek van de Raad van State. Bij mij blijft de vraag hangen voor welke projecten het op dit moment per se nodig is om de wet permanent te maken. Ik zou daar graag een duidelijk antwoord van de minister op willen hebben.

Ik begrijp dat de minister meer duidelijkheid wil bieden over de verlenging van de Crisis- en herstelwet, maar wat betreft de ChristenUnie komt hiervoor een harde einddatum. Ik heb daarom samen met de heer Verhoeven van D66 een amendement ingediend dat de wet met drie jaar verlengt. Dat moet voldoende zijn want op dat moment is de Omgevingswet er. Wat betreft de ChristenUnie gaan niet alle onderdelen van de Crisis- en herstelwet een-op-een over in de Omgevingswet. De ChristenUnie roept de regering op nog eens goed naar de proportionaliteit van de verschillende bepalingen te kijken, want hier en daar gaat de hang naar snelheid toch te veel ten koste van de kwaliteit van besluiten en de rechtszekerheid voor burgers. Ik heb daarom een amendement ingediend om uiterlijk over twee jaar nogmaals de Crisis- en herstelwet met betrekking tot de onderdelen uit hoofdstuk 1 te evalueren. Op deze manier kan dit nog meegenomen worden in de nieuwe Omgevingswet.

De ChristenUnie heeft vanaf het begin vraagtekens geplaatst bij de daadwerkelijke versnelling van projecten die de Crisis- en herstelwet mogelijk zou maken. Er is op papier best tijdwinst te boeken door het inkorten van beroepstermijnen, het invoeren van het relativiteitsbeginsel en het beperken van beroep van overheden en de eis dat beroepsgronden tijdig worden ingediend, maar het grootste tijdverlies zit niet in dit soort procedures maar in de planvorming zelf en de politieke en bestuurlijke organisaties daarvan. In het Franse Montpellier zijn in april twee tramlijnen geopend, terwijl over de aanleg pas in 2010 is besloten. Dat is razendsnel. In Nederland doen we over zoiets al snel tien jaar. De Crisis- en herstelwet lost dit niet op. Het is prima dat de minister kennis en ervaring over de Crisis- en herstelwet verspreidt onder gemeenten, maar dat hier behoefte aan is wordt juist door de wet zelf veroorzaakt en is alleen nog maar een grotere belasting voor deze gemeenten. Zij hebben juist behoefte aan tips om de plannen zelf inhoudelijk beter te maken en sneller afgerond te krijgen, los van de Crisis- en herstelwet.

Uit de evaluatie blijkt dat slechts zes van de twintig projecten waarover een beroep is geweest, geprofiteerd hebben van de Crisis- en herstelwet en dan ook nog eens slechts in zeer beperkte mate. Hiervoor is wel de rechtsbescherming fors ingeperkt. Is gezien dit magere resultaat de balans nog wel positief te noemen? Tegelijkertijd is de werklast van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State toegenomen. Sommige projecten zijn dan misschien versneld maar de gemiddelde doorlooptijd in de Ruimtelijkeordeningskamer is toegenomen van 48 weken in 2010 naar 53 weken in 2011. Over haren in de soep gesproken, zeg ik in de richting van collega Houwers; dat zijn er heel veel. Kortom, de Crisis- en herstelwet heeft dus zelfs voor vertraging gezorgd.

De minister stelt in de nota naar aanleiding van het verslag dat er geen aanleiding is voor zorg over de betrokkenheid van burgers bij de besluitvorming, maar een burger die wordt geraakt door een plan zal per definitie betrokken raken bij besluitvorming. Het gaat er juist om of er nog voldoende ruimte is voor die burger om zijn inbreng te leveren en dat er ook iets mee wordt gedaan. Het uitgangspunt van Elverding -- wie kent die commissie nog? -- was namelijk dat vroegtijdige, brede participatie ook tot betere besluiten zou moeten leiden en dat er meer draagvlak zou ontstaan doordat burgers zich gehoord zouden voelen. Dit zie ik helaas nog steeds niet terug. Actief betrokken burgers haken hierdoor af. Er is niets op tegen om iets oudere onderzoeksgegevens te gebruiken, maar het lastige is dat er nu discussies gaan ontstaan over de vraag of meer actuele gegevens wel of niet relevant zijn om mee te nemen. Wat betreft de ChristenUnie zou de discussie daarom niet alleen over de juridische kant moeten gaan en de ouderdom van gegevens maar ook over de vraag hoe we ervoor zorgen dat onderzoeksgegevens beter ontsloten worden en actueel gehouden worden zodat niet voor alles een nieuw onderzoek nodig is. Als onderzoeksgegevens meer gestandaardiseerd en bijgehouden worden, zal de discussie over ouderdom van gegevens vanzelf in veel situaties naar de achtergrond verdwijnen. In de nota naar aanleiding van het verslag reageert de minister hierop door alleen maar te zeggen dat onderzoek dat louter gericht is op het verlagen van procesrisico's, moet worden voorkomen. Daar ben ik het mee eens, maar dat is geen antwoord op de vraag hoe kennis en onderzoeksgegevens over kwaliteit of gevolgen voor de leefomgeving beter kunnen worden ontsloten.

Ik heb samen met de heer Verhoeven van D66 een amendement ingediend dat bepaalt dat de versoepeling van de verplichtingen in het kader van de milieueffectrapportage, zoals het loslaten van het alternatievenonderzoek, niet wordt verlengd. Dit middel wordt in de praktijk weinig gebruikt. Het levert nauwelijks tijdwinst op en kan bovendien leiden tot ondermaatse besluiten. Daarom regelt mijn amendement dat de versoepeling van de m.e.r.-plicht alleen mag worden ingezet bij de projecten die nu in bijlage 2 staan en die er tot 2014 nog bijkomen en voldoende ver in procedure zijn. Maar hier zit ook een principiële discussie achter. De minister blijft in de nota naar aanleiding van het verslag volhouden dat de m.e.r.-richtlijn niet voorschrijft dat in een project-m.e.r. alle redelijke alternatieven worden onderzocht, maar alleen de onderzochte alternatieven. Er is echter ook het zorgvuldigheidsbeginsel. Ten eerste moet de overheid, als zij bij een trajectbesluit zelf de initiatiefnemer is van het project, op grond van dat beginsel redelijke alternatieven wel hebben onderzocht. Die moeten dus wel degelijk in een project-m.e.r. Ten tweede is volgens de minister een ruwe schets voldoende, maar lijkt het Europese Hof de verplichting van de beschrijving van alternatieven toch strikter uit te leggen. Ten derde lijkt het erop dat Europa bij modernisering van de m.e.r.-richtlijn juist explicieter gaat vastleggen dat de alternatieven moeten worden onderzocht. Ook stelt de minister dat, als vanuit andere wetgeving, zoals de Richtlijn industriële emissies, wel een alternatieve plicht geldt, die plicht bij een m.e.r. kan komen te vervallen. Dat is echter een vreemde gedachte. De minister wil toch meer integrale besluitvorming? Dan horen dergelijke alternatieven dus wel in een m.e.r. thuis. Een vijfde argument om heel zorgvuldig met de m.e.r.-verplichting om te gaan, is dat een plan-m.e.r. niet altijd voorafgaat aan een project-m.e.r. Daarnaast hebben plan-m.e.r.'en vaak een zodanig abstractieniveau dat in het vervolgtraject nog veel belangrijke keuzes over het milieu openstaan. Het beperken van de m.e.r.-plicht met betrekking tot alternatieven is daarom strijdig met het gedachtegoed van de commissie-Elverding.

Tot slot kom ik bij de overige amendementen die ik heb ingediend. Het amendement op stuk nr. 16 regelt dat in het opschrift van bijlage II onderdeel A blijft staan. Daarin staat dat het gaat om gebiedsontwikkelingsprojecten met een nationale uitstraling. De minister wil dit schrappen omdat de projecten die onder deze categorie van bijlage II worden toegevoegd, niet zijn getoetst op nationale uitstraling. Dat lijkt mij echter geen argument. We zouden dan ook kunnen zeggen dat wij daar voortaan wel op moeten gaan toetsen. Kennelijk is dit in de oorspronkelijke Crisis- en herstelwet onvoldoende geregeld. Door de beperking tot projecten met een nationale uitstraling weg te halen, dreigt de uitzondering van de Crisis- en herstelwet de regel te worden. De ChristenUnie vindt dat dit niet thuishoort in dit overbruggingswetsvoorstel, zoals de minister het noemt. We moeten dit soort zaken veel fundamenteler doordenken in het kader van de Omgevingswet. Daarom stel ik voor om de Crisis- en herstelwet op dit punt nu niet aan te passen.

Het amendement op stuk nr. 9 regelt dat er een eindevaluatie blijft voor de experimenten in de ontwikkelingsgebieden. Het is prima om tussentijds te monitoren, maar dit is geen argument om de eindevaluatie te schrappen. Een evaluatie is noodzakelijk om te toetsen of na tien jaar aan de normen wordt voldaan.

Het amendement op stuk nr. 23, dat mede is ondertekend door collega Kuiken, regelt dat de aanwijzing van ontwikkelingsgebieden beperkt blijft tot bestaand stedelijk gebied en bestaande bedrijventerreinen. Een verruiming van dit instrument tot het buitengebied hoort thuis in de bredere discussie over de Omgevingswet en niet in dit wetsvoorstel, dat de Crisis- en herstelwet verlengt. Bovendien biedt de Crisis- en herstelwet al andere mogelijkheden om de problemen met betrekking tot natuurgebieden aan te pakken en moet voorkomen worden dat er ongewenste effecten ontstaan door een stapeling van maatregelen.

Het amendement op stuk nr. 11 regelt dat de balans voor de leefomgeving jaarlijks verschijnt. We rekenen jaarlijks ook ons financiële huishoudboekje door. Dat moet ook gelden voor ons duurzame huishoudboekje.

Tot slot het amendement dat een jaarlijkse aanscherping van de energieprestatiecoëfficiënt regelt. Dit zorgt ervoor dat in de bouw nieuwe technieken worden gebruikt om energie te besparen. Niet alleen maakt dit Nederland duurzamer, dit zal ook zorgen voor meer werkgelegenheid in de duurzame bouw. Misschien is dit typisch zo'n amendement waar GroenLinks warm van wordt en dat ook prima past in het wensenlijstje van de heer Koopmans van het CDA.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

Labels
Bijdragen
Esmé Wiegman

« Terug

Archief > 2012 > juni