Inbreng bij wijziging gemeentelijke watertaken

donderdag 07 september 2006 17:01

De leden van de ChristenUnie fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van genoemd wetsvoorstel. Zij hebben de volgende vragen:

1. Afvalwaterzorgplicht (paragraaf 4 Memorie van toelichting)
Genoemde leden zouden graag gemotiveerd zien waarom gemeenten de keus wordt geboden tussen enerzijds een zorgplicht met ontheffingsmogelijkheid en anderzijds de verbrede zorgplicht. In het eerste geval moeten sommige burgers en bedrijven in het buitengebied zelf zorgen voor zuivering van huishoudelijk afvalwater terwijl in gemeenten waar wordt gekozen voor een verbrede zorgplicht de gemeente zorgt voor plaatsing en beheer van IBA’s. Genoemde leden vragen zich af of dit niet leidt tot rechtsongelijkheid doordat burgers in de ene gemeente de IBA’s zelf moeten bekostigen terwijl ze in de andere gemeente financieel hetzelfde worden behandeld als degene die wordt aangesloten op de riolering (pp. 10 Memorie van toelichting).

2. Hemelwaterzorgplicht (paragraaf 5 Memorie van toelichting)
Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid voor gemeenten een verordening op te stellen voor omgaan met hemelwater. Is voldoende geborgd dat gemeenten niet onnodig door andere overheden worden genoodzaakt om verplichtingen op te nemen in deze verordening? Kunnen andere overheden gemeenten dwingen een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen, ook wanneer dat niet doelmatig is (zie reactie VNG)? In hoeverre is geborgd dat verplichtingen in deze verordening niet leiden tot onevenredige kosten voor burgers en bedrijven? Biedt de juridische toetsing waarin is voorzien voldoende rechtszekerheid voor burgers en bedrijven?

3. Grondwaterzorgplicht (paragraaf 6 Memorie van toelichting)
Het wetsvoorstel voorziet in een nieuwe zorgplicht voor het tegengaan van nadelige gevolgen van de grondwaterstand, voorzover de gemeente niet treedt in bevoegdheden van provincie en waterschap. Is de grondwaterstand als zodanig een verantwoordelijkheid van de provincie of van het waterschap? Kan de gemeente vanwege deze verantwoordelijkheid kosten die zij maakt in het kader van haar zorgplicht verhalen op de provincie of het waterschap en zo ja, onder welke voorwaarden? Voorziet het wetsvoorstel in een wettelijke regeling voor een dergelijke verhaal? Zo nee, is het de bedoeling van het voorstel deze kosten via de gemeentelijke waterheffing bij de burger te leggen?

Door het gebruik van het begrip “openbaar gemeentelijk gebied” strekt de zorgplicht zich niet uit tot particuliere eigendommen. In de Memorie van toelichting staat dat dit inhoudt dat gemeenten niet gehouden zijn maatregelen te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. In situaties waarin maatregelen in het openbaar gemeentelijk gebied niet afdoende zijn kunnen particulieren af te voeren grondwater aanbieden aan de perceelsgrens (pp. 16 Memorie van toelichting). In hoeverre geldt in deze gevallen de gemeentelijke zorgplicht? Dit is van belang omdat een groot deel van de grondwateroverlast juist wordt ervaren op de grond van particulieren en de zorgplicht in art. 9b.1 wordt gekoppeld aan de bestemming van de grond. Welke grond wordt hier bedoeld? Als dit slaat op de bestemming van grond in het “openbaar gemeentelijk gebied” dan kan deze bestemming immers minder hoge eisen stellen aan de grondwaterstand dan de bestemming van aanliggende particulieren eigendommen. Erkent de regering dat de zorgplicht voor de grondwaterstand waar de gemeente wel voor verantwoordelijk is gevolgen kan hebben voor de grondwaterstand van gronden in eigendom van particulieren die daar direct aan grenzen?

Er is volgens de Memorie van toelichting bij de formulering van de zorgplicht bewust vanuit gegaan dat de nadelige gevolgen van de grondwaterstand structureel moeten zijn. Als voorbeeld van tijdelijke nadelige gevolgen worden klimatologische omstandigheden genoemd. In hoeverre kunnen klimatologische omstandigheden zoals extreme neerslag gedurende een langere periode nog als incidentele gevallen worden beschouwd? Mag van een gemeente niet een zekere marge worden verwacht van omstandigheden waar rekening mee moet worden gehouden. Geldt hier niet het voorzorgbeginsel? Afwateringsystemen worden immers voor langere tijd aangelegd.

In hoeverre maakt dit wetsvoorstel de verantwoordelijkheid voor het grondwaterbeleid daadwerkelijk inzichtelijker voor de burger? Wij zouden deze vraag graag nader beantwoord zien naar aanleiding van het volgende citaat uit het Nader Rapport (pp. 3): “In hoeverre ook kleine woonkernen in het buitengebied feitelijk onder de gemeentelijke grondwaterzorgplicht zullen vallen is afhankelijk van de vraag of zich problemen als gevolg van grondwaterstanden voordoen en van de doelmatigheidsvraag. Verwacht mag echter worden dat de gemeentelijke zorgplicht zich in de praktijk vrijwel uitsluitend zal richten op de grotere meer stedelijke agglomeraties. Zeker waar het de kleinere kernen in het buitengebied betreft, geldt de gemeentelijke zorgplicht als een aanvullend instrument ten opzichte van het instrumentarium dat de andere overheidsorganen ter beschikking staat. Waar het de «grondwaterzorgplicht» voor het openbare terrein betreft, gaat deze voor gemeenten enkel op indien en voorzover er geen ander bestuursorgaan verantwoordelijkheid draagt. Afstemming en samenwerking tussen de verschillende overheden zijn hierbij vanzelfsprekend cruciaal.”

4. Het “verbrede” gemeentelijke rioleringsplan (paragraaf 7 Memorie van toelichting)
De keuze voor een verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP) beoogt te leiden tot minder bestuurslasten. In hoeverre biedt dit verbrede GRP voldoende waarborgen voor een adequate afstemming met waterschappen en provincies? Dit is met name van belang omdat de zorg voor het grondwaterpeil niet bij de gemeente berust.

5. Bekostiging van gemeentelijke watertaken (paragraaf 8 Memorie van toelichting)
In het wetsvoorstel wordt het rioolrecht (retributie) verbreed tot een rioolheffing (bestemmingsheffing) ten behoeve van de bekostiging van de gemeentelijke watertaken. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen een waterketen- en een watersysteemdeel. Het wordt aan de gemeente overgelaten of er geen heffing (bekostiging uit de algemene middelen), één heffing of twee heffingen worden geheven.

De Raad van State stelt in haar advies onder punt 11 dat de begrenzing voor de hoogte van de tarieven voor de rechten in artikel 229b van de Gemeentewet niet geldt voor de voorgestelde bestemmingsheffing. De Raad adviseert te voorzien in een heldere afbakening van de kosten terzake waarvan deze heffing de financiering kan zijn. In de Memorie van toelichting wordt aangegeven welke directe en indirecte kosten dit kunnen zijn. Hiermee wordt echter de verdere verantwoordelijkheid gelegd bij de gemeenteraad. Door het loslaten van het profijtbeginsel is er geen sprake meer van de mogelijkheid van een juridische toets zoals bij het rioolrecht mogelijk was. Hoe zijn de rechten van de consument ten aanzien van aansluiting en levering onder het nieuwe regime geborgd? Erkent de regering dat een toerekening van de kosten in situaties waar (nog) sprake is van een gemengd stelsel (ongeveer 70% van de gemeenten) moeilijk te maken is en daardoor niet transparant is?
De leden van de ChristenUnie-fractie zouden graag willen weten waarom er geen verwijzing is opgenomen naar het besluit begrotingsverantwoording provincies en gemeenten om zo te voorzien in duidelijke comptabiliteitsvoorschriften. Vanuit de gedachte dat hier feitelijk sprake is van een gemeentelijk monopolie is het aanstellen van een onafhankelijke toezichthouder het overwegen waard. Het voorliggende wetsvoorstel mist ook prikkels voor efficiencyverbetering bij de gemeenten t.a.v. de riolering. In Friesland is er sprake van een kostenbesparing op het gemeentelijke riool door samenwerking tussen gemeenten. Genoemde leden zien graag op beide punten een reactie tegemoet.

6. Voorkeursvolgorde (paragraaf 10 Memorie van toelichting)
Volgens het wetsvoorstel moeten bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen met betrekking tot afvalwater, rekening houden met een voorkeursvolgorde. Deze volgorde is logisch vanuit het principe om vervuiling zoveel mogelijk bij de bron aan te pakken. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben hierover nog wel enkele vragen:

Wat zijn de consequenties van een dergelijke wettelijke voorkeursvolgorde in het licht van de Europese IPPC-richtlijn voor afvalwater die juist uitgaat van een ketenbenadering? Gaat Nederland met dit voorstel niet uit de pas lopen ten opzichte van Europa? In hoeverre is het voorstel afgestemd op de huidige regeling in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren of de toekomstige onder de Waterwet? Hoe verhoudt zich de voorkeursvolgorde bijvoorbeeld tot artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren waarin de zuivering van afvalwater in eerste instantie bij het waterschap wordt neergelegd? Resulteert dit niet in tegenstrijdige regelgeving zolang de Waterwet er nog niet is? Wat zijn de gevolgen voor de administratieve lasten en het vestigingsklimaat van dit voorstel?

Wat is de relatie van deze voorkeursvolgorde met de gemeentelijke zorgplicht voor afvoer van hemelwater? Is het de bedoeling dat de volgorde ook van toepassing op de gemeentelijke keuze voor gemengde of gescheiden afvoer? In welke mate leidt de toepassing van deze volgorde tot het risico dat gemeenten worden genoodzaakt investeringen te doen die op zichzelf niet doelmatig zijn? (Brief VNG)

7. Financiële gevolgen (paragraaf 13 Memorie van toelichting)
Gesteld wordt dat de gemeentelijke uitgaven voor de uitvoering van watertaken de komende jaren aanzienlijk zullen stijgen, maar dat dit slechts zeer ten dele het gevolg is van dit wetsvoorstel. Gesteld wordt verder dat invoering van een kostendekkende rioolheffing mogelijkerwijs een verschuiving bij een aantal gemeenten teweeg zal brengen van een nu nog gedeeltelijke bekostiging uit de algemene middelen naar de thans voorgestelde rioolheffing. Vervolgens wordt gesteld dat deze verschuiving in elk geval de lastenverzwaring kan beperken en dat dit uit dien hoofde door het Rijk als zeer wenselijk wordt gezien. Genoemde leden zouden deze laatste stelling graag onderbouwd zien. Is het niet zo dat de kans groot is dat deze gemeenten geneigd zullen zijn de overige gemeentelijke belastingen niet evenredig te verlagen?


8. Verhouding tot de Waterwet (paragraaf 15 Memorie van toelichting)
Het Nader Rapport stelt op pp. 7 dat in de nieuwe Waterwet een compleet beeld zal ontstaan van de manier waarop de toedeling van taken past in het toekomstige geheel van verantwoordelijkheden terzake van water. In voorliggend wetsvoorstel worden echter al specifieke zorgplichten gedefinieerd. De leden van de ChristenUnie-fractie willen graag weten hoe deze specifieke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater zich verhouden tot de zorgplichten in de nieuwe Waterwet.
Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Inbreng bij wijziging gemeentelijke watertaken'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2006 > september