Onderwerp: Opheffing verjaringstermijn ernstige misdrijven: initiatief Dittrich-Van Haersma Buma
André Rouvoet: Voorzitter. Ook ik maak namens mijn fractie de in-dieners een compliment. Dat is meer dan een obligaat begin in een debat over een initiatief-wetsvoorstel. Ik vind het belangrijk dat de Kamer gebruik maakt van haar recht op initiatief. Dat moet niet voor ieder wissewasje gebeuren, maar als er belangrijke dingen zijn waarvan de Kamer vindt dat deze gewoon geregeld moeten worden, terwijl de regering nalatig is of het te lang laat duren, is het het goed recht van de Kamer om dat gat op te vullen.
Daarom waardeer ik het als van die mogelijkheid een gepast gebruik wordt gemaakt. In dit geval is dat zeker aan de orde. Wij steunen de invalshoeken de richting van de indieners. Ik schaar de heer Van Haersma Buma daar graag onder. Oorspronkelijk was de lijst van indieners iets anders van samenstelling, maar wij weten hoe het gelopen is. Ik vind het van belang dat dit recht wordt gebruikt.
In dit concrete geval is er ook een sterk inhoudelijke argumentatie waarom ik de indie-ners wil bijvallen. Er is sprake van een situatie die wel wordt beleefd als ''summum ius summa iniuria''. Juridisch klopt het wel, maar het deugt niet. Soms worden er beslissingen ge-nomen over het wel of niet vervolgen van mensen, of andere besluiten in strafrechtelijke za-ken, die niemand fatsoenlijkk an uitleggen. Volgens de letter van de wet klopt het natuurlijk wel, maar het gaat in tegen het rechtsgevoel. Als het maar enigszins mogelijkis, moeten wij ervoor zorgen dat de rechtsnormen wel voldoen aan het rechtsgevoel. U zult van mij niet ver-wachten dat ik de normen altijd aangepast wil zien aan het rechtsgevoel, integendeel. Als het echter mogelijk is en er is een goede grond voor, dan moet je er wel degelijkvoor zorgen dat rechtsgevoel en rechtsnorm zo dicht mogelijk bij elkaar blijven. Ik denk dat hier sprake is van een situatie waarin wij, als het even kan, ervoor moeten zorgen dat aan die eis tegemoet wordt gekomen. Aan de indieners komt het compliment toe dat zij zich tot taakhebben gesteld, in verjaringszaken rechtsnormen en rechtsgevoel met elkaar in overeenstemming te brengen. Dat valt te prijzen, want het is precies waar wij bij verjaringszaken mee te maken hebben. Het is en blijft uitermate onbevredigend dat het verloop van de tijd in beginsel altijd, met uitzonde-ring van de oorlogsmisdrijven, het instellen van een vervolging onmogelijk maakt. Dat leidt tot extremen, zoals het geval van een schrijver die precies 18 jaar na dato in een boek de moord op zijn vrouw beschrijft, omdat het vanaf dat moment straffeloos kan; het feit is dan immers verjaard.
Als ik dit als uitgangspunt neem, is daarmee overigens niet gezegd dat het allemaal simpel ligt. Wij moeten ons realiseren dat de verjaringsregels in het Wetboekvan Strafrecht niet voor niets ooit tot stand zijn gekomen. In het algemeen neemt het belang van vervolging door het enkele tijdsverloop af. De rechtszekerheid is er niet altijd mee gediend als iemand na langere tijd alsnog voor de rechter kan worden gebracht. De bewijsvoeringsproblemen nemen met het tijdsverloop meestal toe. Het is allemaal waar. Het gaat niet om gemakkelijke beslis-singen. Wat te doen met iemand die misdrijven heeft gepleegd, maar daarna gedurende vele jaren een nuttig leven heeft opgebouwd en maatschappelijk relevante dingen heeft gedaan? Dat zijn lastige vragen. Kan de toetsing aan deze eisen van redelijkheid en proportionaliteit - daar praat je dan eigenlijk over - niet beter op individueel niveau plaatsvinden?
Toetsing kan door het OM bij het besluit om al dan niet tot vervolging over te gaan en vervolgens door de rechter bij het besluit om al dan niet tot strafoplegging over te gaan en zo ja, met welke strafmaat. In de huidige situatie zijn de verjaringsregels zo dat het enkele tijdsverloop de vervolging stuit. Dat is, vinden wij met de indieners, ongewenst. Tegen die achtergrond zal het geen verbazing wekken dat de indieners kunnen rekenen op de steun van de fractie van de ChristenUnie. Wij hebben dat ooknaar voren gebracht in wat wij in de schriftelijke inbreng aan de orde hebben gesteld.
Ik heb nog enkele opmerkingen. In de eerste plaats zou ik wat meer zicht willen krijgen op hoe doorslaggevend de stand van de techniek is in de ogen van de indieners als motief voor hun wetsvoorstel. Als ik het persbericht nog eens lees dat op 31 juli 2002 bij de indiening van het oorspronkelijke wetsvoorstel is uitgegeven door toen nog de heren Dittrich en Rietkerk, lijkt het er een beetje op dat de indieners hun rechtvaardiging in eerste instantie in die stand van de techniek hebben gezocht. Sporenonderzoek kan tegenwoordig inderdaad ook na jaren nog resultaat opleveren.
Vandaar dus. Dat beeld hing rond het wetsvoorstel. Het onaantrekkelijke van dit argu-ment is dat het een gelegenheidsargument is. Het is niet principieel van aard en speelde der-halve bijvoorbeeld ookgeen rol toen 30 jaar geleden de verjaring van oorlogsmisdrijven werd opgeheven. Toen stond de ernst van het feit zelf centraal. Dat zou volgens mij ook bij de discussie over de opheffing van verjaringstermijnen centraal moeten blijven staan. Graag hoor ik een toelichting op de betekenis van de nieuwe technische mogelijkheden – ik denk met name aan DNA-sporen - als dragend argument voor het indienen van dit wetsvoorstel.
Mijn tweede opmerking betreft de keuze van de indieners om de opheffing van de ver-jaring te beperken tot gevallen waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld. Dat is een aan-passing ten aanzien van de eerder voorgelegde tekst. Ik zou in dit debat toch graag een nadere toelichting van de indieners krijgen op wat die aanpassing materieel betekent. Waar eerst nog moord centraal stond, wordt er nu gekozen voor levenslange gevangenisstraf. Wat betekent dat materieel? Volgens mij komen de indieners in de praktijk niet onder alle omstandigheden op hetzelfde uit. Is dat ook de bedoeling?
Mijn derde opmerking betreft het feit dat de verjaringstermijn bij de zware misdrijven verlengd is naar 20 jaar. De overige termijnen worden ongemoeid gelaten. De heer Eerdmans heeft daarover gesproken en er ookamendementen over ingediend. Mevrouw Griffith heeft voorbeelden gegeven van misdrijven die als ernstig worden ervaren en toch onder die tien jaar duiken, om het maar zo te zeggen. De vraag waarom de indieners daar niet voor gekozen heb-ben, is op zijn plaats, zonder dat ik daarmee uitspreek er voorstander van te zijn om het met-een over de hele breedte aan te passen. Ik hoor graag van de indieners waarom zij daar niet voor gekozen hebben. Voorts ben ik benieuwd naar hun reactie op de amendementen van de heer Eerdmans en naar het standpunt van de minister over deze kwesties en het wetsvoor-stel an sich. Overigens is de minister op een voor hem zeer ongebruikelijke en misschien ook wel onwennige rol hier aanwezig, namelijk als adviseur van het parlement. Dat is ook wel eens plezierig.
Reacties op 'Bijdrage debat Opheffing verjaringstermijn ernstige misdrijven'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.