André Rouvoet: Voorzitter. Ik wil een opmerking vooraf maken. Daarover moeten wij maar eens in een ander verband doorpraten. Als ik terugkijk op de voorgaande jaren dat ik dit debat heb gevoerd, bekruipt mij de gedachte dat wij misschien nog eens moeten kijken naar de frequentie waarmee wij echt uitgebreid over de jeugdzorg spreken. Het valt mij op dat wij ieder jaar kijken wat er in het afgelopen jaar gebeurd is. Dan gaan wij weer allemaal actieplannen en plannen van aanpak voorstellen.
Vervolgens stellen wij het jaar daarop weer ontevreden vast dat niet alles is uitgevoerd. Volgens mij is dit onderwerp bij uitstek geschikt om er met een grotere frequentie met elkaar over te spreken, juist omdat wij vinden dat wij er, gelet ook op hetgeen in het land gebeurt, wat dichter op moeten zitten. Dit is echter meer een opmerking aan ons eigen adres.
Voorzitter. Ik werd even getroffen door een opmerking van oud-staatssecretaris Van Eijk. Zijn rapport is nu niet aan de orde, maar het is wel een goede opmerking om even in gedachten te houden. Hij zei: ik ben me rot geschrokken; ik heb gezien dat er dingen structureel mis zijn. Dat is een trieste constatering. Die wordt ook ondersteund door een aantal incidenten waar wij door opgeschikt zijn via de media. Ik ben het met de staatssecretaris zeer eens dat ouders primair verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen. Maar je merkt wel dat als er dingen fout gaan, ieder incident er een te veel is en wij dan ook onmiddellijk kijken naar het functioneren van de jeugdzorg. Dat is begrijpelijk, want daar zijn wij verantwoordelijk voor. De structuren moeten goed zijn. Maar het is natuurlijk ook wel goed om te beseffen dat het voor de werkers in de jeugdzorg zeer frustrerend is dat het zich dan ook direct daarheen keert terwijl er ongelooflijk hard gewerkt wordt. Wij moeten hier doen wat wij kunnen om hen daar zo goed mogelijk toe in staat te stellen.
En dan kunnen wij toch ook niet om het geld heen, om het meteen maar even plat-Hollands te zeggen. Ik begrijp uit de stukken dat er nog steeds sprake is van een niet goed uit de verf komende regiefunctie van de gemeenten. Er is onvoldoende samenhang, coördinatie en regie. Veel gemeenten geven aan dat zij gewoon meer geld nodig hebben om die regiefunctie goed te vervullen. Zij hebben nauwelijks inzicht in de objectieve zorgvraag. Dat is ook een kwestie van geld. De nieuwe Wet op de jeugdzorg zou daar natuurlijk verandering in moeten brengen. Wij verwachten daar ook het nodige van.
Uit de stukken wordt echter wel duidelijk dat er nog heel veel te doen valt. Veel gemeenten geven aan dat zij om financiële redenen niet inhoudelijk aan de coördinerende rol toekomen. Het zou natuurlijk een wrange conclusie zijn als wij moeten vaststellen dat veel incidenten ook uiteindelijk terug te voeren zijn op een gebrek aan geld. Ik weet dat je met geld niet alles oplost, maar er moet voor de betrokken spelers wel voldoende geld zijn om een rol te kunnen vervullen. Extra geld is dus inderdaad nodig.
Ik heb begrepen dat het ondanks al het onderzoek nog steeds niet goed mogelijk is om een uitspraak te doen over de mate waarin het financiële kader toereikend is om de Wet op de jeugdzorg uit te voeren. Dat is jammer. Wij hebben wel een wet in het leven geroepen waar wij hier weer op onderdelen kritiek op kunnen uitoefenen – en dat moeten wij ook blijven bewaken – maar wij moeten ook weten of het wel uitvoerbaar is voor de mensen die wij nieuwe taken hebben toebedeeld.
Voorzitter. Ik moet staccato door een heleboel punten heen. Het zal een beetje van de hak op de tak zijn, maar dat moet men mij maar vergeven. Ik zal hier en daar ook proberen aan te sluiten bij opmerkingen van collega’s. Van de wachtlijsten word je bepaald nog niet vrolijk. De staatssecretaris geeft aan dat zij het bestaan van wachtlijsten onaanvaardbaar vindt. Dat is een belangrijke uitspraak. De vraag is: wat betekent dat voor de inzet van haar beleid? Welke conclusies verbindt zij daaraan? Wat bedoelt zij met het terugdringen van wacht- en doorlooptijden naar een aanvaardbaar niveau? Ik weet dat het gemakkelijk gezegd is, maar uiteindelijk moet het toch zo blijven, zeker ook in de jeugdzorg, dat elk kind op een wachtlijst er één te veel is. Het is zorgwekkend dat de doorlooptijden nog steeds stijgen. De staatssecretaris zegt dat het terugdringen aan de provincies moet worden overgelaten. Ziet zij daarbij ook niet een taak voor zichzelf? Ik denk dat zij daarvoor niet alleen naar de provincies mag kijken.
De opvang in de justitiële jeugdinrichtingen houdt mij al langer bezig. Dat zou niet moeten plaatsvinden. Er zouden meer mogelijkheden voor een gesloten en besloten behandeling van gedragsgestoorde kinderen in de jeugdzorg moeten zijn. Daar is wel een mogelijkheid voor, maar het is nog te beperkt. Wij krijgen heel duidelijke signalen.
Waarom worden die mogelijkheden niet verbreed, zodat meer kinderen op die manier binnen de jeugdzorg kunnen worden behandeld? Het is niet goed als dat noodgedwongen bin-nen de JJI’s plaatsvindt. Ik heb daar indertijd via mondelinge vragen aandacht voor ge-vraagd. Het is nog steeds een punt. Het geld dat in dit geval van Justitie naar VWS wordt overgeheveld, is echt te weinig. Ik begrijp dat er nu 12 tot 14 mln overgaat. Voor een ade-quaat functioneren moet er, gelet op het budget dat er bij Justitie ligt, veel meer worden over-geheveld. Het IPO spreekt over een cliëntkoppeling. Ziet het kabinet daarin mogelijkheden? Zou dat een adequate oplossing kunnen zijn? Zou dat ook de instellingen ruimte bieden om dat te kunnen waarmaken?
Er zijn van mijn collega’s een heleboel relevante opmerkingen, vragen en voorstellen over kindermishandeling gekomen. Ik sluit mij daar graag bij aan. Het blijft een prangend probleem. Het is een van de onderwerpen waar wij nog wel eens apart in een kleiner verband over spreken. Dat is een goede zaak, want dit is een buitengewoon schrijnend probleem. Wij komen hierop terug als wij komen te praten over de vraag waar de vrijheid van ouders begint en eindigt, over de vraag wanneer moet worden gesproken van misbruik van die vrijheid. Het onderwerp kindermishandeling mag echter niet worden weggeschoven. Mevrouw Kant komt nog met een tienpuntenplan en waar dit maar enigszins mogelijk is, zullen wij dat plan steunen. Uithuisplaatsing moet worden gezien als erkenning van het feit dat er te laat is ingegrepen. Dat roept de vraag op of tijdig kan worden gesignaleerd. Van Eijk heeft voorgesteld om met zorgteams te komen, waarin school, politie, hulpverleners en justitie nauw samenwerken. De staatssecretaris ziet ook mogelijkheden voor meer samenwerking, maar dan met een centrale rol voor de consultatiebureaus. Moet dat naast elkaar gebeuren of overlapt dat elkaar? En hoe zit het met de gegevensuitwisseling?
Van Eijk meent dat er wat dit betreft geen juridische belemmeringen zijn. Is de staatssecretaris dat met hem eens? In het Parool heeft de staatssecretaris gezegd dat zij de grenzen van de privacywetgeving wil gaan opzoeken. Kan zij dat nog even toelichten?
Over de gevolgen van echtscheidingen komen wij te spreken als de brief van minister Donner over het ouderschapsplan aan de orde is. Ik ben het eens met de heer Van der Vlies dat dit een tweede front is, maar het is wel nodig. Wij moeten alert zijn op situaties waarin kinderen de dupe dreigen te worden van echtscheidingen. Een algehele publiekscampagne rondom echtscheidingen en de gevolgen voor kinderen ziet het kabinet niet zitten.
Het is van groot belang dat die informatie op de goede plaats terecht komt. Zou er van overheidswege niet specifieke voorlichting moeten worden gegeven aan ouders en kinderen die in zo’n situatie terecht komen?
Ik zag het indertijd als een knelpunt dat de gezinsvoogdij bij de bureaus jeugdzorg zit, terwijl het in feite gaat om een aanbodgestuurde voorziening. Bij de behandeling van de Wet op de jeugdzorg werd iets te gemakkelijk gezegd dat gezinsvoogdij een kwestie van casemanagement is en dat dat dus zou moeten kunnen. Wij zien nu toch dat er problemen zijn in de relatie met de landelijk werkende voogdij-instellingen. Moeten wij ons niet afvragen of dat wel handig is geregeld? Ik begrijp dat de mandaatregeling sinds 1januari naar tevredenheid werkt en dat het nog slechts een kwestie is van het wegwerken van enkele kinderziektes. Kennelijk worden allerlei BJZ-toegangstaken door de landelijk werkende instellingen verricht die slechts zeer ten dele worden vergoed. Ik heb begrepen dat het ministerie van VWS heeft toegezegd bij de provincies te bepleiten dat die instellingen de doorgeleidingstrajecten kunnen afrekenen. Hoe staat het daarmee?
Het is natuurlijk wel belangrijk dat het financieel behapbaar blijft. Een knelpunt kunnen wij hier niet hebben. Bij de Wet op de jeugdzorg is nadrukkelijk gesproken over de noodzaak van één financieringsstroom. Het was zelfs een van de belangrijkste redenen om daaraan te beginnen, maar het is er niet van gekomen. Nu merken wij dat dat grote nadelen heeft en dat is een punt van zorg. Zijn er al resultaten bekend van de versterking van de pleegzorg in Noord-Brabant?
Een specifiek punt waarover nog niemand heeft gesproken, is de kindertelefoon op de Nederlandse Antillen. Dat is iets heel anders, maar het is wel relevant. Er gaat nogal wat geld voor jeugdzorg van VWS die kant op. Het is van belang dat er daar een goede kindertelefoon is waarbij jeugdigen terechtkunnen, maar er is van alles aan de hand met de verantwoordelijke stichting. Het Openbaar Ministerie schijnt zelfs onderzoek te verrichten naar frauduleuze praktijken. Ondertussen ligt het werkt stil, terwijl er wel een pot met geld heen gaat. Er zijn in Nederland andere aanbieders, zoals de Stichting Chris, die dit graag zouden willen oppakken. Zij komen er echter niet tussen. Dat is doodzonde en niet in het belang van de jeugdigen. Zijn er geen mogelijkheden om die geldstroom (tijdelijk) te verleggen naar organisaties die wel kunnen voorzien in de nood op de Antillen?
Reacties op 'Nota overleg Jeugdzorg 2005-2008 en Jeugdzorg 2003-2006'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.