Bijdrage Esmé Wiegman aan plenair debat ivm Wijziging van de Crisis- en herstelwet

dinsdag 03 juli 2012 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink aan een plenair debat met minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus van Infrastructuur en Milieu

Onderwerp:   Wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet

Kamerstuk:   33 135

Datum:            3 juli 2012

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. De nota van wijziging op het wetsvoorstel bevat een geheel nieuw voorstel voor de herverdeling van de milieugebruiksruimte en de wijze van omgaan met natuurgebieden. Een dergelijk omvangrijk voorstel hoort wat de ChristenUnie betreft niet thuis in een nota van wijziging, tenzij daar zeer breed draagvlak voor is. Ik lees echter alleen dat een en ander is afgestemd met het IPO en de VNG en dan nog, gezien de haast, alleen ambtelijk. Verder is er gesproken met VNO-NCW. Maar waarom is er niet ook gesproken met bijvoorbeeld LTO?

Deze heropening is wat mij betreft niet zozeer een moment om nog eens uitvoerig met alle collega's te debatteren, maar om nader in te gaan op vooral de nota van wijziging. Ik heb begrepen dat deze last minute actie van de minister kwaad bloed heeft gezet bij bijvoorbeeld natuur- en milieuorganisaties. Zij voelen zich net als mijn fractie overvallen door een wetswijziging waarvan de consequenties nog niet zijn te overzien. Waarom is er niet gesproken met deze organisaties? De ChristenUnie is bang dat dit ten koste gaat van het draagvlak waaraan wordt gewerkt voor de nieuwe Omgevingswet. Het lijkt wel alsof de minister het advies van de commissie-Elverding, waarin draagvlak en participatie een centrale rol spelen, wel erg selectief toepast.

Meer in het algemeen vraagt mijn fractie waarom de minister deze overvaltechniek toepast bij een toch al gevoelig wetsvoorstel in de laatste Kamerweek voor de verkiezingen. Waarom maakt zij niet een apart wetsvoorstel of wacht zij tot de nieuwe Omgevingswet? Kan de minister eens drie concrete voorbeelden noemen waarom deze last minute wijzigingen nu, met spoed, nodig zijn?

Ook de stapeling van maatregelen vindt de ChristenUnie zorgelijk. De nota van wijziging staat immers niet op zichzelf. De minister had in het wetsvoorstel al voorgesteld om ook in het buitengebied ontwikkelingsgebieden aan te wijzen, terwijl de Kamer dit via mijn amendement juist bewust heeft uitgesloten in de oorspronkelijke Crisis- en herstelwet. Nu wil de minister ook nog eens de bepalingen van de Natuurbeschermingswet voor deze gebieden flink afzwakken. Hoe wil de minister nog een zinnige discussie voeren over de Omgevingswet als nu al even snel met een nota van wijziging alles overboord wordt gegooid? De Raad van State ziet dit voorstel als een experimenteerbepaling, maar de achterdeur van dit experiment staat wagenwijd open, omdat een onbeperkt aantal gebieden aangewezen kan worden als ontwikkelingsgebied. Zo kan de uitzondering de regel worden, terwijl nu nog niet eens duidelijk is wat de reikwijdte van deze uitzondering is.

Voordat ik verder inga op de reikwijdte, wil ik laten weten dat mijn fractie ook grote twijfels heeft over de vraag of deze overhaaste nota van wijziging wel past in een zorgvuldig wetgevingsproces.

Ik heb inmiddels meerdere fouten gevonden in de verwijzingen in de memorie van toelichting bij de nota van wijziging, waardoor deze slecht leesbaar is. Dit soort fouten geeft mij weinig vertrouwen. Is de nota van wijziging wel waterdicht? Is deze juridisch wel houdbaar? Het is immers de zoveelste pleister op de natuurwetgeving.

De technische correcties in de nota van wijziging zijn prima en de ChristenUnie steunt ook het schrappen van bijlage 3 over de lex silencio positivo, die overbodig is geworden. Ook de meer flexibele inhoudsopgave voor het bestemmingsplan voor een ontwikkelingsgebied steunt mijn fractie.

Wel heb ik nog veel vragen over de rest van de nota van wijziging, specifiek met betrekking tot de ontwikkelingsgebieden en de wijziging van de Natuurbeschermingswet. Ik had deze vragen graag in een schriftelijke ronde gesteld, maar de oude coalitie staat dit niet toe. Omdat de wet per se deze week door de Kamer moet, ben ik gedwongen om deze vragen nu te stellen. Omdat er vanavond maar één termijn is, heb ik alvast het amendement op stuk nr. 38 ingediend, waarmee de laatste nota van wijziging voor deze onderdelen wordt teruggedraaid. De ChristenUnie wil graag constructief meedenken, maar dan moet de minister vandaag wel met een heel overtuigend verhaal komen op deze onderdelen. Op papier heb ik dat overtuigende verhaal nog niet gezien. Daarom heb ik het amendement ingediend.

Ik zal nu ingaan op de twee kernpunten uit de nota van wijziging die in mijn amendement worden teruggedraaid. Allereerst spreek ik over de milieugebruiksruimte. De aanpassingen van artikel 2.3 moeten het mogelijk maken om de milieugebruiksruimte te optimaliseren. Het aanpassen van voorschriften van bestaande vergunningen tast bestaande rechten aan. De minister stelt dat belangen voor het totale gebied boven individuele belangen kunnen gaan. Daarom is dit ingekaderd door de minister. Er moet sprake zijn van een lange periode waarin er bij een bedrijf een overschot is aan rechten. Dit overschot wordt dan afgeroomd ten behoeve van de ontwikkeling van andere bedrijven. Juist in crisistijd kunnen bedrijven zo'n overschot hebben. Het gevaar is groot dat te veel rechten worden afgenomen. De minister stelt dat er reële uitbreidingsmogelijkheden moeten blijven voor het bedrijf dat de vergunningsruimte inlevert. Maar dat is arbitrair, want wat is reëel?

Een bedrijf kiest een locatie vaak juist vanwege de uitbreidingsruimte. Daarbij gaat het om langere termijnen dan drie jaar. Stel dat een bedrijf nu vergunningsruimte inlevert, en deze ruimte over een paar jaar toch nodig blijkt te hebben. Hoe sterk staat de overheid dan? In het uiterste geval zal een bedrijf dan moeten verhuizen, waardoor de schade veel hoger zal zijn dan alleen de economische waarde van de ingeleverde rechten. Een andere optie voor het optimaliseren van de milieugebruiksruimte die in de nota van wijziging wordt geïntroduceerd, is het afwijken van regels in het activiteitenbesluit. Regels in het activiteitenbesluit zijn er niet alleen vanuit milieugronden, maar ze zijn er ook voor de veiligheid. Er is vaak een onderlinge samenhang met andere regels in het activiteitenbesluit. Optimaliseren ten behoeve van het milieuresultaat klinkt prima, maar dit kan indirect ten koste gaan van andere doelen, zoals veiligheid. Waarom wacht deze minister met deze vergaande maatregelen niet tot de omgevingswet er is?

Ik heb de indruk dat met de wijziging van artikel 2.3 het bestemmingsplan de grondslag wordt voor het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten. Klopt het dat dit op dit moment nog niet mogelijk is? In artikel 2.31 van de Wabo wordt het bestemmingsplan niet als grondslag voor het wijzigen van voorschriften van de omgevingsvergunning genoemd. Hoe ziet de minister dit in het licht van de integrale herziening van het omgevingsrecht? Is het niet veel beter om in de nieuwe omgevingswet een zorgvuldige en integrale afweging op dit punt te maken?

Ik heb de verschillende versies van artikel 2.3 eens naast elkaar gelegd en daarbij gekeken naar de opvallende verschillen tussen de huidige Crisis- en herstelwet, het wetsvoorstel om deze wet permanent te maken en de nota van wijziging. Dat was nog een hele puzzel, maar het resultaat was wel dat ik een wijziging vond die de minister niet toelicht in de memorie van toelichting bij de nota van wijziging. Er staat momenteel in de wet dat een gebiedsontwikkelingsplan, dat nu dus een bestemmingsplan wordt, ingaat op de projecten om de milieugebruiksruimte te optimaliseren. Daarnaast moet echter ook worden ingegaan op werken en maatregelen ten behoefte van het tot stand brengen van een goede milieukwaliteit. Dat laatste zinnetje heeft de minister echter geschrapt. Werken en maatregelen worden nog wel genoemd, maar alleen in relatie tot het benutten van milieugebruiksruimte. Dat is erg eenzijdig. Milieuruimte is er niet louter om te gebruiken.

Het doel van de Crisis- en herstelwet is juist ook de milieukwaliteit te verbeteren. Door het schrappen van dit zinnetje lijkt de minister van een belangrijke pijler onder de wet af te willen. In mijn eerder genoemde amendement waarmee ik een deel van de nota van wijziging terugdraai, wordt dit punt hersteld. Mocht hiervoor geen meerderheid in de Kamer zijn, heb ik ook een apart amendement ingediend, het amendement op stuk nr. 37, dat alleen dit punt herstelt.

In artikel 2.3 lid 13 nieuw, staat overigens een verwijzing naar een besluit als bedoeld in het nieuwe lid 7. Als ik mij niet vergis, klopt deze verwijzing niet en wordt hier niet lid 7 nieuw bedoeld, maar lid 8 nieuw. Lid 7 gaat namelijk over de mogelijkheid om in het bestemmingsplan af te wijken van bij AMvB gegeven bepalingen op basis van een aantal wetten. Pas in lid 8 wordt gesproken over besluiten, waaraan lid 13 lijkt te refereren. Ik heb dit punt nog niet meegenomen in mijn amendementen omdat ik graag eerst van de minister wil weten of het klopt dat er een fout zit in de verwijzingen.

Dan het tweede hoofdpunt uit de nota van wijziging, de natuurwetgeving. Dit is de zoveelste ingewikkelde wijziging van de Natuurbeschermingswet. Hoe denkt de minister concrete praktijkproblemen hiermee op te lossen? Creëert zij niet weer een nieuwe bron van jarenlange rechtszaken? De minister stelt voor om dubbele toetsing van projecten en andere handelingen die opgenomen zijn in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een ontwikkelingsgebied te schrappen, en alleen nog maar te toetsen op planniveau.

Laat ik vooropstellen, dat als we dubbele toetsingen kunnen schrappen en zo het papiercircus rond vergunningen kunnen inperken en processen kunnen versnellen, de ChristenUnie dat prima vindt. Heel goed. Dan moet er echter wel sprake zijn van een echte volledige toets en ik ben er niet van overtuigd dat dat hier het geval is. Ik vraag me ook af hoe het voorstel zich verhoudt tot de vereisten van de Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn. Ik heb hierover een aantal technische maar wel heel belangrijke vragen waar ik antwoord op wil hebben. Ik verzoek de minister om deze vragen specifiek te beantwoorden en niet zo globaal als in de memorie van toelichting is gebeurd.

Allereerst heb ik vragen over het enkel of dubbel toetsen. Begrijp ik goed dat de minister van oordeel is dat er op dit moment bij projecten of andere handelingen binnen ontwikkelingsgebieden überhaupt sprake is van een dubbele toetsing op natuurwaarden? Wordt hiermee niet miskend dat een passende beoordeling van een plan een heel ander karakter heeft en veel globaler kan zijn dan een passende beoordeling op vergunningenniveau? Binnen de huidige wetgeving geldt al dat als alle mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden zijn gekwantificeerd, de passende beoordeling voor het plan mag worden ingediend als passende beoordeling van het project. Er hoeft dan dus niet tweemaal een passende beoordeling te worden gemaakt. Als die beoordeling detaillering en concreetheid mist, is er wel een aparte passende beoordeling nodig. Dat moet ook, want anders is er strijdigheid met de Habitatrichtlijn, die juist deze detaillering en concreetheid eist. Ik heb daarom de indruk dat er maar twee mogelijkheden zijn: het voorstel in de nota van wijziging is schijnwinst omdat slechts enkele toetsing volgens de wet al kan, of de minister probeert de Habitatrichtlijn te omzeilen en creëert een nieuw juridisch moeras waarvan niet alleen de natuur maar ook de boeren straks het slachtoffer zullen zijn.

Dat laatste lijkt het geval te zijn, want in antwoord op de kritiek van de Raad van State, stelt de minister letterlijk dat de beschrijving van projecten en handleidingen in een bestemmingsplan niet concreet en gedetailleerd hoeft te zijn. Wat bedoelt de minister hiermee? De Habitatrichtlijn eist deze details immers juist wél. Even verderop lijkt de minister dat ook te beseffen, want daar stelt zij dat de beschrijving van projecten en handleidingen als bijzonder onderdeel van het bestemmingsplan voor ontwikkelingsgebieden uit zichzelf voldoende concreet zal zijn, zodat een passende beoordeling kan worden gedaan. Natuurlijk kan er een passende beoordeling worden gedaan op planniveau, hoe vaag het ook is, maar de vraag is of dit voldoende concreet is om de beoordeling op projectniveau te schrappen. Hierop gaat de minister niet in.

Als de minister van de dubbele toetsing af wil, waarom schrapt zij dan niet de toets op planniveau, zodat de toets op projectniveau gehandhaafd wordt? Hoe wordt bij het slechts één keer globaal toetsen op planniveau verzekerd dat de instandhoudingdoelen voor Natura 2000-gebieden worden gehaald? Welke garanties biedt de minister hiervoor? Hoe voorkomt de minister een opeenstapeling van foutmarges? Als immers eerst op planniveau een globale beoordeling wordt gedaan en hier vervolgens globaal aan wordt getoetst, is het risico op foutmarges dubbel zo groot. Voldoet dit wel aan de Europese richtlijnen? Is het juist dat het voorgestelde artikel 19 ertoe zal leiden dat projecten in ontwikkelingsgebieden zonder nadere natuurtoets doorgang kunnen vinden? Wat zijn daarvoor de randvoorwaarden?

Moeten die randvoorwaarden niet wettelijk worden vastgelegd? Wat betekent het voorstel voor de administratieve lasten? De Raad van State stelt dat de initiatiefnemers ook bij het schrappen van de dubbele toets nog steeds hoge lasten kunnen hebben als ze nog steeds veel informatie moeten aanleveren over een project zodat het bestuursorgaan kan toetsen of wordt voldaan aan de beschrijving en het bestemmingsplan en of het nog actueel is. De minister stelt dat het op voorhand niet aan te geven is in hoeverre de hoeveelheid aan te leveren gegevens zal dalen, omdat dit afhankelijk is van het project. Dat vindt de ChristenUnie een te magere basis voor zo'n omvangrijke wijziging. Als de minister niet eens globaal kan aantonen wat de feitelijke winst is voor ondernemers qua administratieve lasten, waarom wil zij dan zo'n wijziging doorvoeren?

Waar wil de minister in het buitengebied precies ontwikkelingsgebieden aanwijzen? Wil zij bijvoorbeeld ook ontwikkelingsgebieden in de omgeving van Natura 2000 aanwijzen? Hoe ziet zij de inzet van een bestemmingsplan bij de ontwikkelingsgebieden in het licht van de plannen voor een nieuwe Omgevingswet, waarin het bestemmingsplan waarschijnlijk zal verdwijnen? Hoe verhoudt een dergelijk bestemmingsplan zich tot het beheerplan in het kader van de Natuurbeschermingswet? Kan de minister daarbij specifiek ingaan op de trend dat bestemmingsplannen steeds globaler worden, terwijl bepalingen voor de Natuurbeschermingswetvergunningen juist veel meer details vragen? Kortom, past het voorstel van de minister wel bij het karakter van bestemmingsplannen zoals die de laatste jaren zijn ontstaan?

De voorzitter:

Mevrouw Wiegman, u hebt gezegd dat u iets langer zou spreken, maar het is nu al anderhalf keer zo lang.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Nog vijf minuten. Ik ben minder erg dan collega Koopmans afgelopen maandag.

De voorzitter:

Helpt dat?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ja, ik denk het wel.

De voorzitter:

Nou, misschien kunt u het toch een beetje beknopter proberen te maken.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik zal dat zo goed mogelijk proberen te doen.

Voorzitter. Het voorstel om de dubbele toetsing af te schaffen kan niet los worden gezien van de beheerplannen en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), maar juist daar zit veel vertraging. De minister plakt met deze nota van wijziging de zoveelste pleister terwijl zij beter staatssecretaris Bleker kan aansporen om de beheerplannen snel af te ronden. Ook hierover heb ik een aantal concrete vragen. Ik heb begrepen dat het niet lukt om in de beheerplannen alle te voorziene ontwikkelingen mee te nemen. Dit betekent dat ondernemers nog een Natuurbeschermingswetvergunning moeten aanvragen voor zaken die nog niet in het beheerplan zijn meegenomen. Maar hoe komt dit alles uiteindelijk weer bij elkaar, zeker als de Natuurbeschermingswetvergunningen conform de nota van wijziging slechts één keer globaal getoetst worden? Ontstaat zo niet het gevaar dat de doelen van de beheerplannen niet gehaald worden? Legt dit niet weer extra bewijslast en lastendruk bij de agrarische ondernemers? Wat gebeurt er als straks op grond van deze nota van wijziging vergunningen zijn verstrekt waar deze toch te ruim blijken te zijn om te voldoen aan de beheerplannen? Wie moet in dat geval de schade betalen, de boer of de overheid?

Het nieuwe artikel 19db gaat, als ik het goed begrijp, alleen over de passende beoordeling en de beheerplannen. Deze redenering doortrekkend vraag ik mij af hoe het zit met de PAS, want daarin is zo'n koppeling tussen plannen en projecten er nog niet en blijven er dus twee toetsmomenten. Gezien mijn kritische opmerkingen over de nota van wijziging zal duidelijk zijn dat ik hier op dit moment zeker niet voor pleit, maar het geeft maar aan hoe selectief we op dit moment bezig zijn zonder dat er naar het totaalplaatje wordt gekeken.

Het voorstel gaat niet alleen over het al dan niet dubbel toetsen. De minister kiest ervoor om in ontwikkelingsgebieden, indien kenmerken van projecten maar zijn beschreven in een bestemmingsplan, niet alleen de tweede toets af te schaffen, maar de hele vergunningplicht. Ook dit roept een aantal vragen op. Stel dat er een belanghebbende die het niet eens is met een project tot handeling. Omdat er geen vergunning meer is, kan deze persoon of organisatie alleen nog maar een handhavingsverzoek doen, waardoor geen bezwaar of beroep mogelijk is, zoals tegen een vergunning. Is de minister het met mij eens dat dit wel een erg omslachtige route is, dat dit minder rechtszekerheid biedt en dat je dan beter een passende beoordeling door de overheid kunt hebben, waarvan de kaders voor iedereen helder zijn? Kan de minister ingaan op de vrijstelling van de vergunningplicht in relatie tot de Vogel- en habitatrichtlijn? Kan dat wel? En creëert de minister hiermee niet nieuwe onzekerheden bij initiatiefnemers? Hoe weten zij immers 100% zeker dat ze vrijgesteld zijn van een vergunningplicht of niet? Bij een vergunning die onherroepelijk is, weet je tenminste waar je aan toe bent.

Hoe moet ik dit alles zien in de tijd? Er kan immers veel tijd zitten tussen het bestemmingsplan en het concrete project. In die tijd mogen er geen andere initiatieven in de omgeving zijn met effecten op de relevante Natura 2000-gebieden, want dan kloppen de berekeningen in het bestemmingsplan niet meer, omdat de cumulatie er niet goed in zit. Is de voorwaarde voor de vrijstelling dat de uitgevoerde passende beoordeling van het plan actueel is, voldoende robuust verwerkt in het wetsvoorstel?

Nu lijkt het bestuursorgaan wel erg veel beoordelingsruimte te hebben en ook dit lijkt mij een bron van rechtszaken. Wat gebeurt er immers als een belanghebbende het oordeel van het bestuursorgaan aanvecht? Dan ontstaat er toch ook langdurige onzekerheid voor de initiatiefnemers? Wat gebeurt er bovendien als het bestuursorgaan de zaak verliest?

De minister heeft in een brief gereageerd op mijn amendement op stuk nr. 27, waarin ik verzoek om de EPC-norm aan te scherpen. De minister vindt deze aanscherping te snel in verband met de notificatie bij Brussel en de benodigde afstemming met de markt. Ik ben bereid om mijn amendement aan te passen, zodat er meer tijd is voor deze notificatie en afstemming door de eerste wijziging pas in te laten gaan per 1 januari 2014. Ik teken daarbij aan dat de markt graag duidelijkheid wil over de te bereiken normen, omdat dit juist de toepassing van nieuwe technieken en de innovatie stimuleert. Juist in deze crisistijd is zo'n duidelijk perspectief voor de markt van belang. Ik vraag daarom om meer ambitie van de minister en om een meer constructieve opstelling. Misschien kan de minister ons vertellen welke stip op de horizon en welk tijdpad zij wel haalbaar vindt.

De heer Koopmans (CDA):

Ik ben benieuwd of mevrouw Wiegman zelf ook heeft laten bekijken wat dit allemaal gaat kosten voor mensen die moeten verbouwen of kopen.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

In de behandeling tijdens het wetgevingsoverleg heeft de minister heel duidelijk gezegd dat zij de Crisis- en herstelwet graag wil gebruiken voor verduurzaming. Als er versnelling mogelijk is, wil zij daar ook ruimte voor geven. Met dit amendement doe ik een suggestie. Wellicht kan het op dat terrein. Ik ben echter best bereid om zaken aan te passen, zodat het meer haalbaar is en er meer draagvlak voor is. Ik hoor dan ook graag suggesties van de minister in dit verband. Ik heb nu namelijk alleen een brief met een kort samengevat een "dik nee" gekregen. Ik wil daar dus graag rekening mee houden. Ik weet dat er behoefte is aan een stip op de horizon. Als wij dit kunnen regelen in een amendement dat haalbaar en betaalbaar is, zou dat heel mooi zijn.

De heer Koopmans (CDA):

Mevrouw Wiegman kan het een stip op de horizon noemen, maar als zij niet weet wat dit kost, kan het ook gewoon een lat zijn waar niemand overheen of onderdoor kan. Dat is een beetje het risico bij dit amendement.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik ben het zeker tijdens dit debat niet zo vaak met de heer Koopmans eens, maar in dit geval ben ik het roerend met hem eens. Mevrouw Wiegman weet toch ook dat het debat over de aanscherping van de EPC-waarden gevoerd wordt in de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken? Het gaat namelijk over het Bouwbesluit. Daar wordt al jarenlang gesproken over dit soort onderwerpen. Er zijn ook allerlei afspraken gemaakt over hoe zorgvuldig je omgaat met veranderingen. Ik loop zelf ook regelmatig tegen dit probleem aan. Is het niet veel verstandiger om gewoon voor de koninklijke route te kiezen in plaats van voor deze U-bochtconstructie?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Dit gaat over de twee verschillende plekken waar het onderwerp "energie" een plek heeft gekregen. Wellicht zou het goed zijn om straks in een nieuwe kabinets- en Kamerperiode de energievraagstukken meer te bundelen, zodat die niet verspreid zijn over verschillende commissies.

Ik sta open voor vragen zoals "Wat zegt de markt?" en "Wat vraagt de markt?". Ik ga daar graag over in overleg. Ik kom nu terug op mijn amendement. Ik ben bereid om het amendement aan te passen aan redelijkheid, haalbaarheid, betaalbaarheid en noem maar op. Ik ontvang daarom graag suggesties van de minister in antwoord op de vraag op welke wijze je dit kunt doen in plaats van alleen maar een brief met daarin een heel "dik nee".

De heer Paulus Jansen (SP):

Mevrouw Wiegman of haar collega van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken weet dat bijvoorbeeld een onderzoek naar de aanscherping van de isolatiewaarde van de gebouwschil naar aanleiding van de aangenomen motie-Jansen c.s. een halfjaar heeft geduurd. Dit soort procedures duurt gewoon heel lang. Daarna kun je pas een fatsoenlijk standpunt innemen over de vraag of dit wel of niet verstandig is. Zou het in dit geval niet verstandiger zijn om het toch iets rustiger aan te pakken?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Daarom stel ik als wijziging van het amendement ook voor om een andere termijn in het amendement op te nemen, dus niet 1 januari 2013, maar bijvoorbeeld 1 januari 2014.

De ChristenUnie heeft veel zorgen over de nieuwe bevoegdheden voor de ontwikkelingsgebieden en het schrappen van de dubbele toets in de Natuurbeschermingswet. Mochten deze wijzigingen toch worden doorgevoerd, dan vraag ik de minister of zij bereid is, deze bevoegdheden zeer terughoudend toe te passen. De ChristenUnie vraagt dan van de minister om niet alleen in woord maar ook in daad te bewijzen dat het hier gaat om een maatregel met een experimenteel karakter en dus slechts een zeer beperkt aantal gebieden aan te wijzen.

Is de minister bereid om vandaag een maximumaantal gebieden te noemen waarop zij dit de komende vier jaar gaat toepassen, zeg maar tot de komst van de omgevingswet?

De heer Houwers (VVD):

Welke criteria wil mevrouw Wiegman daarbij hanteren? Of wil zij alleen het aantal gebieden beperken? Waarom stelt zij zich zo zuinig op? Wij willen er via de Crisis- en herstelwet toch juist voor zorgen dat er weer meer actie en werkgelegenheid komt of zie ik dat verkeerd?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik merk het volgende op over zuinigheid. Wij zullen de zaken echt goed regelen in de omgevingswet. De Crisis- en herstelwet is niet voor de eeuwigheid of eindigheid bedoeld. Als wij op zoek zijn naar tijdelijke versnellingsmaatregelen totdat de omgevingswet er is, dan moeten wij dat ook laten zien. Dan is er dus alleen ruimte voor experimenteren en kan dus niet zomaar alles zonder enkele randvoorwaarde worden toegelaten. Ik heb talloze vragen gesteld, met name over ontwikkelingen rondom kwetsbare natuurgebieden. Je kunt je afvragen of de Crisis- en herstelwet daarvoor echt helpt. Ik zou zeggen: beperk je tot bepaalde heel belangrijke economische gebieden, bijvoorbeeld de Rotterdamse haven, in plaats van dat er onbeperkt van deze wet gebruik kan worden gemaakt.

De heer Houwers (VVD):

Volgens mij krijg ik niet echt antwoord op mijn vraag. Natuurlijk is de Crisis- en herstelwet niet voor de eeuwigheid bedoeld, maar ik wil graag van mevrouw Wiegman weten aan welke gebieden zij denkt. Zij noemt de Rotterdamse havens, maar er zijn natuurlijk veel meer plekken in Nederland waar gelukkig economische en andere activiteiten plaatsvinden die hiermee geholpen kunnen zijn. Wil mevrouw Wiegman dat dan onmogelijk maken? Dat beluister ik namelijk in haar betoog.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik wil graag heel veel mogelijk maken, maar ik vraag mij oprecht af of de nota van wijziging al die mogelijkheden waarmaakt. Ik heb een hele rij kritische vragen gesteld. Ik kan mij sowieso voorstellen dat je bepaalde gebieden uitsluit en zegt: je moet het daar niet doen. Ik heb een aantal punten genoemd hoe je daar een bepaalde versnelling kunt realiseren, namelijk door beheerplannen en de Programmatische Aanpak Stikstof. Die zaken zijn echter allemaal op de lange baan geschoven. Daarom zou ik zeggen: beperk je en focus op de belangrijke economische gebieden waar je met deze wetgeving, in het kader van experimenteren, aan de slag gaat.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.


Labels
Bijdragen
Esmé Wiegman

« Terug

Archief > 2012 > juli