Alleen de uitgesproken tekst geldt.
Tineke Huizinga-Heringa: Voorzitter, het kabinet ligt redelijk op koers bij het afwerken van de indrukwekkende hervormingsagenda. Daarbij is de polarisatie in de polder op dit moment minder dan een jaar geleden, toen de verhoudingen tussen kabinet en sociale partners op een dieptepunt waren. Velen in de samenleving zien nieuwe verantwoordelijkheden op zich afkomen. Als het aan het kabinet ligt vindt een verschuiving plaats van nazorg naar voorzorg (p. 20 toelichting begroting). Mijn fractie kan daarin een heel eind mee gaan. Dat hebben we herhaaldelijk gezegd. Maar in zijn ijver de voorzorg goed te regelen, lijkt het kabinet te vergeten dat de overheid wel degelijk ook belangrijke verantwoordelijkheden heeft in de sfeer van de nazorg.
Het kabinet investeert veel in de voorzorg door stevig in te zetten op werkgelegenheid. De activerende werking staat centraal in veel wetgeving van deze bewindspersonen. Toch blijven er punten van zorg, zoals de achterblijvende arbeidsparticipatie van ouderen, allochtonen en ook jongeren. Voor wat betreft de aanpak van de jeugdwerkeloosheid is de hoop gevestigd op de Task Force Jeugdwerkloosheid. We hebben inmiddels al verschillende ideeën zien langskomen die ons zeer aanspreken, zoals de leerwerkbanen en startbaanovereenkomsten. Misschien herinnert de minister zich dat mijn fractie in september voorstellen van precies dezelfde strekking heeft gedaan in onze tegenbegroting. Door de gehandicaptenorganisaties (Federatie van Ouderverenigingen, brief 1 december) is gevraagd speciaal de positie van jonggehandicapten met een verstandelijke handicap onder de aandacht van de Task Force te brengen. Ik neem aan dat de minister dat wel wil doen.
Over de arbeidsmarktkansen van oudere werknemers zijn wij niet erg optimistisch. Ons bereiken nog regelmatig signalen van leeftijdsdiscriminatie. Er zijn nog teveel bedrijven die zonder schroom leeftijden in hun vacatures vermelden, ook als die totaal niet relevant zijn. Veel ouderen met een sollicitatieplicht maken ons deelgenoot van hun talloze vergeefse pogingen om aan het werk te komen; soms zijn ze daarbij erg cynisch – en dat vind ik begrijpelijk. Mijn fractie heeft ook in de tegenbegroting opnieuw het instrument van speciale afdrachtkorting voor ouderen, de SPOK, opgevoerd. Ik denk dat dat meer zoden aan de dijk zet dan een papieren verbod op leeftijdsdiscriminatie.
De kansen van allochtone werknemers blijven nog altijd ongunstig. Wij juichen het toe dat de mogelijkheden om vanuit de WW een eigen bedrijf te starten ruimer worden. Dat biedt ook allochtonen, die vaak de ambitie hebben voor zichzelf te beginnen, serieuze kansen. Wij zijn geen voorstander van paardenmiddelen als verplichte quotering. Toch zouden wij graag zien dat de overheid meer werk maakt van haar voorbeeldfunctie en heldere doelstellingen formuleert voor arbeidsparticipatie van allochtonen. Datzelfde geldt trouwens ook voor gehandicapten.
(Als we het hebben over het creëren van banen, wil ik de positie van het MKB graag apart onder de aandacht van het kabinet brengen. We moeten het MKB, als grote banenmachine, zo weinig mogelijk dwars zitten met belemmerende regelgeving. Bovendien zijn er goede redenen, gelet op de financiële mogelijkheden kleine bedrijven, om bepaalde instrumenten voor het MKB in stand te houden, zoals SPAK en subsidies voor reïntegratie bij de huidige werkgever. Helaas is dat in de achter ons liggende jaren niet altijd gebeurd.)
Voorzitter, ik kom bij het reïntegratiebeleid. Door aanscherpingen in de WW en de WAO wordt van grote groepen werknemers verwacht dat zij een positie op de arbeidsmarkt zullen veroveren. Vooral voor de arbeidsgehandicapten die in de herbeoordelingsoperatie geheel of gedeeltelijk zijn goedgekeurd is het moeilijk passend werk te vinden. Zeker als we kijken naar het percentage duurzame plaatsingen – een half jaar of meer - worden wij niet vrolijk. Van degenen die onder het oude Schattingsbesluit zijn gekeurd krijgt slechts één op de vijf een dienstverband van meer dan 12 maanden (zie antw. 96). De vakcentrales wijzen er in hun brief van 5 december op dat tot nu toe door de herbeoordelingsoperatie 31.000 mensen geconfronteerd zijn met een verlaging van hun uitkering. De inkomenszekerheid voor degenen die een baan hebben is redelijk geregeld. Voor deze groep zijn denk ik door de Stichting van de Arbeid ook goede afspraken gemaakt. Dat geldt dus niet voor de arbeidsgehandicapten zonder baan. Daarvan moeten er nog 23.000 gereïntegreerd worden. De vakcentrales pleiten ervoor hun uitkeringen niet te verlagen gedurende het reïntegratietraject. Wij vinden dat een sympathieke gedachte. Als we het op deze manier zouden vormgeven, zou dat niet alleen het ultieme bewijs zijn voor ons vertrouwen in het reïntegratiebeleid, maar ook – en dat is voor de betrokkenen minstens zo belangrijk -, de aangescherpte herbeoordelingscriteria zouden minder negatieve gevolgen met zich meebrengen. Wil de minister reageren op het voorstel een soort “reïntegratie-uitkering” in het leven te roepen? Welke bezwaren brengt dat met zich mee, los van het budgettaire verhaal?
Voorzitter, ik sluit niet uit dat de minister dit idee niet zal omarmen. Daarom vraag ik zijn aandacht voor nog een ander voorstel. Uit de Najaarsnota valt af te leiden dat er dit jaar aanzienlijk minder wordt uitgegeven aan WAO en WW dan geraamd (ruim 300 mln). Dit komt ook vooral door het aangescherpte Schattingsbesluit. Mijn fractie vindt dat er veel voor is te zeggen een belangrijk deel van deze meevaller in te zetten ten behoeve van de arbeidsgehandicapten die in de herbeoordelingsoperatie zijn goedgekeurd. Dat is trouwens lastig te regelen in een amendement. Alom wordt erkend dat werkgevers niet zitten te wachten op werknemers die arbeidsongeschikt zijn geweest. Er is een cultuuromslag nodig, maar dat zal nog wel even duren. Daarom stel ik voor om voor een pilot te starten voor 6000 personen, die aanspraak kunnen maken op een loonsuppletie van 5.000 euro, uitgaande van een full time baan. Deze suppletie geldt wat mij betreft voor het eerste jaar van de dienstbetrekking en is een aanvulling op de bestaande suppletie in de WGA. Alleen is deze aanvulling niet afhankelijk van het laatstgenoten inkomen. De werkgever kan door de suppletie het eerste jaar volstaan met een lagere beloning dan normaal, maar moet op zijn beurt bereid zijn de betreffende werknemer minimaal twee jaar in dienst te nemen. Daarmee bereiken we dat wordt gewerkt aan duurzame plaatsingen. Ik heb een amendement van die strekking ingediend en ik ben benieuwd naar de reactie van de minister daarop.
Borea stelt dat velen een omslag in hun denken moeten maken, nadat ze zijn goedgekeurd. Bij het opstarten van een reïntegratietraject moet daarmee rekening worden gehouden. Gebeurt dat in voldoende mate?
Speciale aandacht verdient ook hier de groep Wajong-gerechtigden. Wajongers die werken met loondispensatie en jobcoaching kunnen worden goedgekeurd, terwijl hun productiviteit bij lange na niet voldoende is om zelfstandig het minimumloon te verdienen. De Federatie van Ouderverenigingen laat dat aan de hand van enkele casussen zien. Toch verliezen de betrokken werknemers na goedkeuring het recht op loondispensatie. Het gevolg is vaak dat ze hun baan verliezen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Wil de minister eens laten uitzoeken in hoeverre dit probleem speelt?
Ik heb nog een vraag over het instrument individuele reïntegratieovereenkomst (IRO). Het UWV past dit inmiddels redelijk vaak toe, maar op lokaal niveau komt het nog nauwelijks van de grond. Ziet de staatssecretaris er kans toe te bevorderen dat gemeenten ook in de WWB vaker met de IRO gaan werken?
Ik heb nog een vraag over de pensioenopbouw van WAO-gerechtigden. Mijn fractie heeft daarover zes jaar geleden al eens kamervragen gesteld en uit de antwoorden bleek toen dat dat in bijna 98% van de gevallen goed was geregeld. Wat is de huidige stand van zaken? Ons bereiken berichten dat verzekeraars soms geen pensioenopbouw rekenen als niet is doorgegeven dat de werknemer arbeidsongeschikt is geworden. Wil de minister in kaart brengen hoe omvangrijk dit probleem is en welke rol het rijk kan spelen in het oplossen ervan?
Voorzitter, ik kom bij de armoedebestrijding. Ik kan me voorstellen dat de minister er vreselijk mee in zijn maag zit dat Trouw precies een week geleden kopte: “Kabinet heeft nauwelijks oog voor armoede”. Toch is er reden tot zorg, óók voor wat betreft de inspanningen van het kabinet. Het aantal huisuitzettingen door huurachterstanden neemt toe (5000 in 2001, 6000 in 2003! En we weten niet eens hoeveel gezinnen met kinderen het betreft! Zie antw. 25), er zijn nog nooit zoveel verzoeken gedaan om schuldhulpverlening (waarvan 2/3 niet eens wordt gehonoreerd!), diaconieën krijgen steeds meer verzoeken om ondersteuning, de voedselbanken schieten als paddestoelen uit de grond, de grote steden verarmen, omdat de rijke mensen vertrekken, het aandeel van allochtonen én van kinderen die opgroeien in armoede is schrikbarend hoog en de koopkracht van alleenstaande sociale minima blijft ver achter bij mensen die veel verdienen. Dat zijn toch geen incidenten! Ik vind de reactie van het kabinet op de Armoedemonitor niet heel overtuigend. Het is niet verstandig het probleem weg te relativeren. Ik zou het toejuichen als de minister het ook als zíjn probleem ziet. Dat doet hij naar mijn mening te weinig. Eerlijk gezegd heb ik me nogal gestoord aan de stelling in de schriftelijke beantwoording dat de verantwoordelijkheid voor de vermindering van sociaal isolement bij de gemeenten ligt (antw. 61). Dat is natuurlijk ook een zaak van het rijk. Mijn fractie vindt het zorgwekkend dat er in deze kabinetsperiode niet alleen is bezuinigd op de bijzondere bijstand, maar dat er ook nog eens een onderuitputting is op het zogenaamde fictieve budget voor de bijzondere bijstand. Gemeenten hebben het geld kennelijk hard voor andere zaken nodig. Zou de onderuitputting ook niet komen omdat gemeenten geen categoriale bijzondere bijstand meer mogen verlenen, enkele uitzonderingen daargelaten? Hoe denkt de minister te bewerkstelligen dat het geld voor de armoedebestrijding terechtkomt bij de groepen die het het hardst nodig hebben? En hoe lang wil hij minister van sociale zaken zijn in een land met tientallen voedselbanken? Wij hebben sympathie voor het voorstel van collega Van Gent betreffende de langdurigheidstoeslag; de ChristenUnie heeft altijd gepleit voor een toeslag na drie jaar in plaats van pas na vijf jaar. Apart aandachtspunt is het niet gebruik van inkomensafhankelijke regelingen. In 2006 wordt dit onderzocht. Moet het rijk hierin niet meer de regie nemen?
Voorzitter, uit de Armoedemonitor blijkt ook dat gezinnen op minimumniveau fors achterblijven in koopkracht. Het kabinet constateert zelf dat dit logisch is, omdat de kinderbijslag en kinderkortingen niet toereikend zijn voor alle kosten voor kinderen. Maar wat wordt daar dan vervolgens mee gedaan? Helemaal niets? Wij maken ons zorgen over het toenemend aantal kinderen dat opgroeit in armoede. In Elsevier stond vorige week dat Nederland extreem gezinsonvriendelijk is. Zoiets laat de minister zich toch niet aanleunen?
Voorzitter, de problemen rond de vaststelling en de inning van alimentatie, voor zowel partner als kind, zijn ook nog steeds niet afdoende opgelost. Maarliefst 70 % van de alimentatieplichtigen komt de verplichtingen niet na. Het betreffende wetsvoorstel dat in behandeling is zal ook zeker niet de oplossing bieden. Mijn fractie heeft er de laatste jaren voor gepleit alimentatie te innen via de werkgever van de alimentatieplichtige. Dat standpunt blijf ik huldigen, als sprake is van onwil. Ik heb me er echter van laten overtuigen dat het beter is de betrokken partijen eerst in de gelegenheid te stellen zelf de zaak goed te regelen – bijvoorbeeld gedurende een half jaar-, voordat het op deze manier moet. Wat vindt de minister van deze gedachte?
Reacties op 'Bijdrage debat Begroting voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor 2006'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.