Kamerbijdrage Esmé Wiegman algemeen overleg bevolkingskrimp

woensdag 17 februari 2010 14:00

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Soms duurt het tijden voordat iets echt als een probleem wordt herkend en aangepakt. Voor het thema krimp is dit anders. Een paar jaar geleden kenden wij het woord nog niet eens, want alles stond in het teken van groei. Nu is er volop aandacht voor krimp na alarmerende berichten uit gebieden als Oost-Groningen, Limburg en Zeeland. Krimp vraagt om een andere wijze van denken, zowel landelijk als lokaal. Vrijwel alle instrumenten en middelen op het gebied van de ruimtelijke ordening en bekostiging gaan uit van groei en opbrengsten van grond en gebouwen. Woningbouwprogramma’s gaan uit van groei en kwantiteit, terwijl krimp juist afname en de uitdaging van het behoud van kwaliteit betekent. Mijn fractie heeft al vroeg aandacht gevraagd voor de noodzaak van andere instrumenten. Het kabinet heeft toegezegd dat het in de verstedelijkingsafspraken 2010-2020 hiermee rekening zal houden, maar naast geld zijn bestuurlijke samenwerking en een regie- en toezichtsrol van provincies toverwoorden.

Ik onderstreep dat krimp ook kansen biedt. Ik was een tijdje geleden in West-Friesland waar in kleine kernen behoorlijk wat problemen zijn met leegstand en dreigende verpaupering. De Vereniging Dorpsbelangen zag in die situatie echter ook een toename van de betrokkenheid op elkaar en een groeiend bewustzijn van de bewoners dat zij er met elkaar de schouders onder moeten zetten om te waarderen wat zij wel hebben en om dat beter te kunnen gebruiken en delen. In de Kamer wordt natuurlijk gesproken over de grote lijnen, maar wij kunnen wel ons voordeel doen met de verhalen van de mensen die het direct treft. Wij kunnen leren van hun ideeën en hun manier van samenwerken. Die kleine initiatieven verdienen onze steun.

Waar in steeds meer delen van Nederland sprake is van krimp, is er nog steeds groei in grote delen van de Randstad. Zijn de kansen en belemmeringen van groei en krimp en hun onderlinge samenhang wel voldoende in beeld, zo vraag ik aan de minister. Zijn de prognoses van groei en krimp nog up-to-date in het licht van de economische ontwikkelingen in het afgelopen jaar?

In het verleden is geprobeerd krimp tegen te gaan door het verhuizen van rijksdiensten naar andere regio’s om daar meer werkgelegenheid te bieden. Nu moeten wij concluderen dat krimp niet overal te sturen valt; er kan hooguit wat worden bijgestuurd. Waar mensen wegtrekken, kunnen niet alle voorzieningen worden gehandhaafd. Dan moeten er keuzen worden gemaakt. Naar mijn mening moeten wij er vooral voor zorgen dat het niveau van de basisvoorzieningen op peil blijft om te voorkomen dat die voorzieningen elkaar wegconcurreren.

Het valt mij op dat de nadruk wordt gelegd op de effecten van krimp op de woningsector, het onderwijs en overige voorzieningen. Dit zijn belangrijke beleidsterreinen en die aandacht is terecht, maar er is weinig aandacht voor de effecten van krimp op de behoefte aan bedrijventerreinen en mobiliteit. Dit lijkt mij niet erg logisch, want er is een direct verband. Als de beroepsbevolking daalt door de optredende vergrijzing, neemt ook de behoefte aan bedrijventerreinen af, te meer als er tegelijkertijd een verschuiving van werkgelegenheid plaatsvindt bijvoorbeeld naar de zorgsector.

Voor bedrijventerreinen wordt verwezen naar het onlangs afgesloten Convenant Bedrijventerreinen met provincies en VNG. In dit convenant wordt echter geen aandacht besteed aan de krimpproblematiek. Er is behoefte aan ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid. Die kan echter ook zonder nieuwe bedrijfsterreinen worden gerealiseerd.

In het actieplan ontbreken kaarten en cijfers van de ontwikkeling van de beroepsbevolking. Is de minister bereid die cijfers zo snel mogelijk beschikbaar te stellen, de effecten van de krimpende bevolking toe te voegen aan het actieplan Krimp en deze ook te laten doorwerken in het Convenant Bedrijventerreinen en de nieuwe versies van de MIRT-gebiedsagenda’s?

In krimpgebieden zal de groei van het verkeer, met name in de spits, minder groot zijn. De vraag is of hiermee voldoende rekening wordt gehouden in de verkeersmodellen die worden gebruikt voor de netwerkanalyses, de LMCA’s, die doorwerken in het MIRT. Het valt mij op dat in veel krimpregio’s extra infrastructuur nog steeds als oplossing wordt gezien voor de krimp. Ik waag dit te betwijfelen. Krimp is een gegeven en je kunt krimp niet tegenhouden met extra infrastructuur. Sterker nog, door extra infrastructuur worden reistijden korter en wordt het gemakkelijker om elders te wonen of te werken. Zijn de bewindslieden van mening dat krimp ook op de agenda van minister Eurlings moet komen te staan, juist nu het geld schaarser wordt?

Ik dring erop aan dat er meer aandacht wordt besteed aan de relatie tussen krimp, plancapaciteit en verdichting. Ik pleit er namens mijn fractie voor om demografische ontwikkelingen en ruimtelijke kwaliteit meer in samenhang te bekijken. Is de minister bereid dit alles in beeld te brengen en de Kamer daarover nog voor de zomer te informeren? De kracht van krimpregio’s is dat er veel groene ruimte is. Die kwaliteit moet worden behouden.

Het College van Rijksadviseurs bracht eind vorig jaar een bezoek aan de regio Groningen-Assen en verbaasde zich erover dat er ondanks de krimp sprake is van vergaande uitbreidingsnieuwbouw die het landschap onnodig aantast. Individuele gemeenten lijken krimp te ontkennen door een overmatige plancapaciteit. Zij gaan met hun plannen verder dan op basis van bevolkings- en huishoudenprognoses nodig zou zijn. Het gevolg is een onnodige ontwikkeling van uitbreidingslocaties, omdat men denkt op die manier nieuwe inwoners te kunnen aantrekken. Ik krijg graag een reactie van de bewindslieden op de mening van de rijksadviseurs. Hier is actie gewenst en een meer beperkend optreden.

Met de minister van VROM is wel eens gesproken over de mogelijkheid om de toepassing van SER-ladder te verbreden tot woningbouw en om gebruik te maken van de mogelijkheden daartoe in de AMvB Ruimte.

Ik herinner mij nog het debat over het MIRT. De minister noemde zichzelf toen het arme neefje van minister Eurlings. Het Topteam legt de minister een aantal mooie aanbevelingen voor. Het raadt hem aan te bezien of het MIRT ook goede kansen biedt, niet zo zeer voor het aanleggen van nieuwe wegen, maar wel voor bijvoorbeeld het bereikbaar houden van het onderwijs door investeringen in het leerlingenvervoer en voor de bereikbaarheid van zorg en welzijn. Ik zie mogelijkheden voor dit arme neefje om wat rijker te worden door vooral met de “T” in het MIRT aan de slag te gaan.

Ik heb een groot deel van dit debat gemist, maar een beleidsmedewerker heeft meegeluisterd. Ik begreep van hem dat de fractie van de Partij van de Arbeid goede opmerkingen heeft gemaakt over de bekostigingsstelsels en de effecten van wet- en regelgeving op groei en krimpgebieden. Ik ben benieuwd wat hierop wordt geantwoord.

Ik sluit af met de opmerking dat het Topteam een aantal stevige aanbevelingen bij de rijksoverheid neerlegt. Het zijn goede aanbevelingen, maar ze verdienen nadere uitwerking en concretisering. Dit geldt met name voor de verdeling van het geld. Daarbij kan de minister rekenen op de steun van de fractie van de ChristenUnie voor de principes van solidariteit en samenwerking. De uitvoering van een en ander vraagt veel aandacht en afstemming. Ik vermoed dat veel mensen hier vandaag niet alleen op de publieke tribune zitten omdat zij een bepaalde krimpregio vertegenwoordigen, maar misschien juist wel omdat zij een krachtige groeiregio vertegenwoordigen en benieuwd zijn wat de gevolgen van dit beleid zijn voor hun gebied.

Labels
Bijdragen
Esmé Wiegman

« Terug

Archief > 2010 > februari