André Rouvoet: Mevrouw de voorzitter. Dit is de tiende keer dat ik de politiebegroting mag behandelen. Ik heb deze keer wel een bijzondere voorbereiding ge-noten. Wij hebben het afgelopen weekend in ons gezin ervaren wat het is om geconfronteerd te worden met geweld en agressie op straat. Eén van mijn kinderen werd met zijn groepje vriendjes aangevallen. Dan merk je hoe belangrijk veiligheid is, op het individuele vlak en in gezinsverband. Dan merk je ook dat het niet vanzelfsprekend is dat die veiligheid altijd gegarandeerd is. Dan merk je ook dat het goed is dat er politie is, die vervolgens ook be-reid is om nauwkeurig alles te noteren zodat goed navraag en naspeuring kan worden gedaan. Het betekent overigens wel dat je in verband met de weekendbezetting de helft van je weekend op het politiebureau zit om alle aangiftes en getuigenverklaringen te laten opnemen. Maar geen kwaad woord over de politie in mijn woonplaats; wij kregen zelfs koffie aangeboden. Je merkt op zo’n moment wel hoe belangrijk een adequate capaciteit en bezetting van de politie is op het moment dat de burgers daarvan gebruik maken.
Tegen de heer Eerdmans zeg ik dat het gebeurde op een plek waar toevallig weinig tot geen straatverlichting was. Dat onderstreept hoe belangrijk het is om het integrale veilig-heidsbeleid, dat de wetgever de afgelopen jaren niet voor niets op poten heeft gezet, in stand te houden en om preventie niet al te gemakkelijk aan de kant te schuiven. Het zijn ingrijpende ervaringen, maar wij zijn daar niet uniek in. Anderen hebben het ook al gezegd. Er zijn heel veel burgers in het land die aan den lijve ondervinden wat het is om met onveiligheid en criminaliteit te worden geconfronteerd. Daarom is het goed dat wij ook in de Kamer voortdu-rend blijven kijken naar de capaciteit en instrumentarium. Zijn er voldoende mogelijkheden en mensen om het veiligheidsbeleid gestalte te geven? Veiligheid moet voor ons blijvend een topprioriteit zijn. Daarover hebben wij in het verleden ook zo gedacht.
In dat verband zijn nieuwe voorstellen altijd welkom. Wij hebben zelf verleden week bij de behandeling van de begroting van Justitie een voorstel ingediend voor het doe-normaal-bevel. Ik ga dat niet opnieuw uitleggen, de minister van Justitie weet waarover ik spreek. Er zijn allerlei mogelijkheden om nieuwe wegen te vinden om de veiligheid te bevorderen en de politie meer armslag te geven om te kunnen optreden tegen zaken waartegen zij anders niet kan optreden. Zonder dat het grote negatieve consequenties heeft in de sfeer van de privacy of anderszins, kun je heel creatief voorstellen doen. Wij hebben verleden week onze bijdrage geleverd. Ik zal die niet herhalen. Wij hebben van de minister de toezegging gekregen dat er een uitvoerige reactie op ons voorstel komt. Wij zullen die er zeker bij betrekken.
Ik noem het voorstel wel, omdat het een inhoudelijk voorstel was. Het gaat om de vraag wat de politie kan doen. Daarom heb ik zelf minder de neiging om te kijken naar de structuren. Kunnen wij aan de hand van structuurwijzigingen de politie meer ruimte geven? Ik zie daar niet zoveel heil in. Ik zie ook niet veel heil in het klakkeloos aan de kant schuiven van het integrale veiligheidsbeleid. Er zijn ingewikkelder manieren om de onveiligheid te bevorderen. Wij moeten het echter ook niet zoeken in een nieuwe besteldiscussie. Ik wil nu niet heel uitvoerig ingaan op de vraag wat de minister wel of niet heeft gezegd. Dat horen wij straks van hem; ik heb de uitzending in ieder geval niet gezien.
Wel wil ik naar aanleiding van de brief die de minister op 26 september heeft gestuurd over versterking van de beheersbevoegdheden het een en ander zeggen. Naar wat ik via de media daarvan heb meegekregen, liggen zijn opmerkingen natuurlijk wel in lijn daarmee.
Mijn fractie is het eens met alles wat wordt gezegd over de noodzaak van een effectief en efficiënt politieapparaat. Minder gecharmeerd ben ik ervan als wordt gesproken in termen van ’’het concern’’, laat staan als er wordt gesproken over het concern van de nationale poli-tie. Daarmee wordt naar mijn mening te veel afstand genomen van het bestel van de 26 regio-korpsen en is er te veel de neiging om dat nu te centraliseren. Die elementen zitten ook in de brief van 26 september. Ik had de vinger al daarbij gelegd voordat de minister zijn uitspraken deed. De minister heeft bij de opening van het onderwijsjaar van de LSOP gezegd dat de politie geen behoefte heeft aan nieuwe plannen en andere benaderingen van opnieuw beleid. Ik was het daar zeer mee eens. Hij zegt: de uitvoering moet nu centraal staan. Toch opent de brief alweer de besteldiscussie doordat wordt gesproken over eventuele verdere centralisatie van allerlei bevoegdheden.
De minister constateert dat er grote verschillen bestaan in de feitelijke toedeling en aanwending van bevoegdheden tussen de korpsen. Hij zegt dan: dit streven naar regionale optimalisatie staat in veel gevallen de optimalisatie op interregionaal niveau en/of landelijk niveau in de weg. Waarop baseert hij dat precies? Kan hij dat verder onderbouwen of is het een opstapje naar een verdere centralisatie en wordt het argument erbij gezocht? Ik ben er nog niet van overtuigd dat de bestaande verschillen tussen regiokorpsen per definitie negatief moeten worden geduid. De minister lijkt dat wel te doen. Ik vraag hem een nadere onderbouwing. Hij eindigt zijn brief met: wij moeten onszelf de vraag stellen of het huidige systeem van 26 korpsen wel toekomstbestendig is. Dat is een besteldiscussie, of hij dat nu wil of niet. Daarmee opent de minister de besteldiscussie. Ik vind dat niet verstandig en hijzelf bij de opening van het LSOP-jaar ook nog niet.
De vraag is of het alleen om beheer gaat, want dan kun je nog een andere discussie houden dan wanneer het verder gaat. Ik heb de aanwending van bevoegdheden al genoemd. Dat gaat wat mij betreft verder dan een pure beheersaangelegenheid. Is de minister al verder aan het kijken op het gebied van wat in de NRC een sluipende nationalisering van de politie-zeggenschap werd genoemd? Je zou kunnen zeggen dat het met zijn uitspraken van voor dit weekend in ieder geval openlijk is geworden; het is niet meer sluipend. Dat zou je als winst kunnen beschouwen, maar ik ben er niet enthousiast over. Ik kan mij beter vinden in de lijn van de hoofdcommissarissen en de korpsbeheerders, die in de vorm van een brief van het NPI hebben gereageerd: loop niet te hard, ga niet nu eerst de effecten evalueren van wijzigingen die je misschien wilt doorvoeren. Dat is de ex-ante-evaluatie, een nieuwe term. Ik word altijd achterdochtig van dit type termen. Ex-ante-onderzoek kan wel, maar ex-ante-evaluatie is lastig: wat zijn de effecten van maatregelen die je nog niet hebt doorgevoerd? Ik vraag een toelichting op dat punt.
Ik kom bij de sterkte. De berichten daarover in de brieven zijn redelijk optimistisch: het gaat positief, er zijn positieve ontwikkelingen ook in 2003, wij liggen op koers. Ik ben er niet gerust op. Een zorgpunt is de aanmelding van aspiranten. De brieven gaan er ook op in. Wij hebben te maken met de sterktedip, waarover bij de algemene beschouwingen al veel is gesproken. Dat is geen goed signaal. Ik begrijp de becijferingen en de verklaring van zo’n sterktedip, maar ik ben er niet gerust op. Ik vind 2010 te laat voor die 4000 agenten erbij. Wij wilden meer ambitie. Maar nu dit is afgesproken, is dat toch wel het minste waarvan wij zeker moeten zijn dat het gaat lukken. Dat betekent dat de minister volstrekte helderheid moet geven over de financiering, ook richting korpsen, zodat de aanmelding van aspiranten op gang kan komen. Ik vraag de minister daar stevig op in te gaan. In 2007 zouden die 4000 er echt bij moeten zijn. Als het kabinet zelfs een lagere ambitie niet kan garanderen, dan zijn wij echt op het verkeerde pad.
Minister Remkes: Betekent deze laatste stellingname van de heer Rouvoet dat hij vindt dat de minister in de gelegenheid moet zijn om tegen korpsen te zeggen: gij zult zoveel aspiranten naar de opleiding sturen?
André Rouvoet: Voorzitter. Dit is een nieuw fenomeen. Ik vind het wel aardig als de minister interrumpeert in onze betogen. Dit was een verhelderende vraag, zullen wij dan maar denken.
De voorzitter: Ik sta het ook alleen toe als het om onduidelijkheid van de kant van de Kamer gaat. Tot een debat wil ik de minister allerminst uitnodigen.
André Rouvoet: De minister moet hier straks over zeggen wat hij vanuit zijn verantwoordelijkheid weet. Hij weet evenwel dat de korpsen terughoudend zijn met aanmeldingen, omdat zij eerst precies willen weten hoe het zit met de financiering. Dit is dus kennelijk een belangrijk punt tussen de minister en de korpsen dat nog opgehelderd moet worden. De minister kan de korpsen niet dwingen tot aanmelden, maar hij moet er wel al het zijne aan doen om de korpsen daadwerkelijk in staat te stellen om tot aanmelding over te gaan. Dit heeft alles te maken met de algehele financiële situatie van de korpsen. Ik kan mij goed voorstellen dat de korpsen, als zij efficiencykortingen en dergelijke op zich zien afko-men, nog even met aanmelden wachten en zeggen dat de minister het wel kan willen, maar dat zij het aan moeten kunnen, ook in financiële zin. Er moet dus helderheid komen. Wat mij betreft – het is voor een oppositiepartij echter gemakkelijker om dit te zeggen; daarom heb ik de heer Algra hier ook over bevraagd – moet er dan ook extra geld beschikbaar komen, als het gevaar dreigt dat die mensen niet in de opleiding komen. Ik vind het namelijk nodig dat er in 2007 4000 agenten extra zijn. Het jaartal 2010 is echt een absoluut minimum.
De voorzitter: Dit antwoord gaat niet van uw spreektijd af, maar desondanks hebt u nog minder dan een minuut.
André Rouvoet: Misschien kan de minister mij dan nog een enkele vraag stellen. Vanwege de tijd zal ik nu in ieder geval niet verder ingaan op de financiële situatie van de korpsen. Wel wijs ik nog op de opmerking van de ACP dat er in de begroting onvoldoende rekening wordt gehouden met de stijgende kosten van materieel, onder andere ICT. Dat is eigenlijk de keerzijde van het positieve verhaal over de P-ratio. Ik hoor graag een reactie van de minister op die opmerking van de ACP.
Ik heb eerder een voorstel gegaan voor een snelle justitiële behandeling van heterdaadzaken. Als burgers alert reageren en dingen melden die zij zien gebeuren, dan moet daar een snelle reactie van het politie- en justitieapparaat tegenover staan. Ik meen dan ook dat het goed zou zijn om heterdaadzaken heel snel te behandelen, het liefst binnen 48 uur.
Er is een veel belovend project op dit punt, dat zelfs een aanmoedigingsprijs heeft ge-kregen. Het project staat inmiddels ook op internet. Als de minister de site wil weten, kan ik hem die zo geven. Ik vind in ieder geval dat wij moeten inzetten op een snelle reactie. Ik over-weeg dan ook om in tweede termijn met een motie op dit punt te komen. Ik heb altijd begre-pen dat het aanvankelijk niet de bedoeling was om het alarmnummer 112 alleen voor levens-bedreigende zaken te laten gelden. Ik merk echter dat er nu een tendens is om dat wel te doen.
Er zijn echter heel schrijnende voorbeelden te geven van de afhandeling van zaken die bij het andere landelijke nummer zijn gemeld. Ik wil van de minister weten of er in de voorlichting niet iets aan die beeldvorming gedaan moet worden.
Mijn laatste punt betreft de doorberekening van politiekosten. Dat is al een oud punt. Met mevrouw Scheltema van de D66-fractie heb ik jarenlang geprobeerd om dit punt erdoor te krijgen. Buiten onze twee fracties was daar echter niemand voor. Nu leeft dit punt breder. Inmiddels is zelfs de CDA-fractie ervoor. Er worden voorstellen ter zake voorbereid, maar ik proef nog wel enige terughoudendheid bij de minister. Daarom wil ik weten hoe het ermee staat en wanneer wij op dit punt iets mogen verwachten.
Reacties op 'Wetgevingsoverleg Onderdeel Politie begroting 2004 Binnenlandse Zaken'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.