Tineke Huizinga-Heringa: Het voorliggende voorstel maakt deel uit van het pakket maatregelen gericht op een grotere arbeidsparticipatie van ouderen. De re-gering wil de prikkels – die trouwens grotendeels negatief van aard zijn – zo evenwichtig mo-gelijk verdelen over werkgevers en werknemers. Dit wetsvoorstel richt zich op de werkge-vers, maar voordat ik hierop inga, wil ik eerst twee vragen stellen over het pakket maatrege-len.
In het najaarsakkoord is de intentie uitgesproken dat VUT en prepensioen vooralsnog niet zullen worden aangepakt. Is het evenwicht in dit pakket daarmee niet enigszins verstoord? Verder zou ik willen vragen of het voorliggende wetsvoorstel alleen in werking treedt als de sollicitatieplicht voor oudere werknemers tegelijkertijd – dus als een soort communicerende vaten – van kracht wordt?
De staatssecretaris heeft in de Eerste Kamer toegezegd dat de sollicitatieplicht voor bijstandsgerechtigden van 57,5 jaar en ouder enigszins zal worden versoepeld. Heeft de regering dezelfde plannen voor oudere WW-gerechtigden? In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister dat hij het advies van de Raad voor Werk en Inkomen van die strekking niet wil volgen, omdat dit tot ongewenste gedragseffecten bij oudere werkzoekenden zou kunnen leiden. Dit lijkt inderdaad een belangrijke afweging. Als een oudere WW-gerechtigde geen ander werk vindt, blijft zijn laatste werkgever een bijdrage betalen. Zo bezien is vasthouden aan de sollicitatieplicht te verdedigen. Aan de andere kant is bekend dat solliciteren door veel oudere werklozen als een grote last en een nutteloze bezigheid wordt gezien die tot grote frustraties kan leiden. Ik verzoek de minister om hierop zijn visie te geven, mede naar aanleiding van de uitspraken van de staatssecretaris.
Wij zijn er nog niet van overtuigd dat dit wetsvoorstel de beste oplossing biedt voor het probleem van de te kleine arbeidsparticipatie van ouderen. Het wetsvoorstel bevat een negatieve prikkel die werkgevers moet prikkelen om oudere werknemers in dienst te houden. Wij zouden liever kiezen voor positieve prikkels. Ik herinner ook aan ons pleidooi voor invoering van een afdrachtsvermindering voor het in dienst nemen en houden van oudere
werknemers.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA): Geldt dit ook voor de werknemers? Het pakket prikkels voor de werknemers is alleen maar negatief. De heer Aptroot sprak over de arbeids-korting. Dit is een goede maatregel, maar die levert maar weinig op. Het afschaffen van de WW-vervolguitkering snijdt diep in de financiële middelen van een werknemer die buiten zijn schuld werkloos is geworden.
Tineke Huizinga-Heringa: Ik denk dat het terechtkomen in de WW, de inkomensderving, de sollicitatieplicht en de gedachte dat je niet meer op de arbeidsmarkt participeert grote prikkels zijn voor oudere werknemers om te solliciteren en om te proberen een baan te vinden. Ik denk dat er wel een prikkel voor de werkgevers moet zijn om hen over hun angst voor het in dienst nemen van een oudere werknemer heen te helpen. Voor positieve prikkels moet dus vooral worden gekeken naar de werkgeverskant, omdat de werknemers die prikkel ongetwijfeld wel voelen.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA): Werkgevers belonen, werknemers straffen. Dat is het verhaal van de heer Aptroot: werkgevers moeten een bonus krijgen.
Tineke Huizinga-Heringa: Nee, dat is een positieve prikkel. Dat is iets anders dan de werkgever belonen. Als je een prikkel moet geven om ervoor te zorgen dat de werkgever minder snel een oudere werknemer zal ontslaan, is dit pas de helft van het verhaal. De volgende helft is dat werkgevers ook bereid moeten zijn om oudere werknemers in dienst te nemen. Anders schiet de werknemer er toch niets mee op, want hij heeft er geen voordeel van dat de werkgever een deel van de WW-premie betaalt.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA): Dit is de reden waarom het kabinet de SPAK afschaft: zorgen dat het voor werkgevers niet aantrekkelijk is om moeilijk bemiddelbare mensen in dienst te nemen.
Tineke Huizinga-Heringa: De beoogde vormgeving van de werk-geversbijdrage kan ons nog niet erg enthousiast maken. Wij vinden het goed dat werkgevers die minder dan 10 werknemers hebben en startende ondernemers worden ontzien. Voor ande-re werkgevers kan dit instrument vergaande financiële gevolgen hebben. De werkgeversbij-drage kan maximaal uitkomen op 3% van de verzekeringsplichtige loonsom van de werkge-ver gebaseerd op de loonsom van twee jaar geleden. Dit kan flink in de papieren lopen, zeker ook voor bedrijven die de laatste jaren relatief veel ouderen in dienst hebben genomen of ge-houden. Het is de vraag of het rechtvaardig is dat sociaal ouderenbeleid zo als het ware wordt afgestraft. Los hiervan vind ik het voorgestelde plafond van 3% van de totale loonsom en 30% van de WW-uitkering voor bedrijven met meer dan 25 werknemers wel erg aan de hoge kant.
Ik kan mij dan ook het nodige voorstellen bij het commentaar van de vereniging VNO-NCW die stelt dat van de regeling een verstorende werking kan uitgaan op het herstructureringsvermogen van bedrijven. Verwacht de minister een dempende werking van het wetsvoorstel op de ontslagvergoedingen? Als dit niet zo is, worden de werkgevers dan niet met dubbele lasten opgezadeld na inwerkingtreding van het wetsvoorstel?
Zij moeten dan immers zowel een ontslagvergoeding betalen als 30% van de WW-uit-kering. Natuurlijk zullen de meeste werkgevers in het bijdragejaar een hogere loonsom heb-ben dan twee jaar daarvoor. Zo bezien valt de keuze van de regering om de bijdrage te relate-ren aan een vroeger jaar goed te verdedigen. De Raad van State en de werkgeversorganisaties wijzen er echter terecht op dat de gekozen constructie er ook toe kan leiden dat de werkgever een aanzienlijk hogere bijdrage moet betalen dan wanneer het zou gaan om 3% van de meest actuele loonsom. Die situatie doet zich voor als een bedrijf heeft moeten saneren en twee jaar later opnieuw mensen moet ontslaan. De basis voor de bijdrage is dan de veel hogere loonsom van twee jaar eerder. Dit kan volgens ons nooit de bedoeling zijn. De minister spreekt in dit verband zelf ook van ’’minder proportioneel’’.
Ik hoop daarom dat hij het amendement van de ChristenUnie op stuk nummer 9 positief beoordeelt. Daarin stel ik voor om in aansluiting op het kabinetsvoorstel primair uit te gaan van de maximering van 3% die is gekoppeld aan de loonsom van het tweede kalender-jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarover de bijdrage wordt betaald, maar als blijkt dat dit leidt tot een hogere bijdrage dan wanneer het zou gaan om de meest actuele loonsom, moet de werkgever de mogelijkheid krijgen tot terugvordering. Dit is uitvoeringstechnisch moge-lijk. Voor ons is het uitgangspunt dat hij niet meer betaalt dan maximaal 3% van de laagste van de twee loonsommen, ongeacht of het gaat om twee jaar geleden of om het bijdragejaar. Zo blijft de proportionaliteit gewaarborgd. In een aantal gevallen is sprake van een vrijstelling van de werkgeversbijdrage.
In de wettekst is een aantal situaties omschreven. Wij vinden het billijk dat de werk-gever geen bijdrage hoeft te betalen als sprake is van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a van de WW. Dit onderdeel mis ik in de voorgestelde tekst van artikel 87. De prikkelende werking van de werkgeversbijdrage heeft geen enkele zin en is zelfs onrechtvaardig als het ontslag van een oudere werknemer is toe te schrijven aan verwijtbaar gedrag van die werknemer zelf en niet van de werkgever. Ik heb daarom een amendement ingediend waarmee wordt beoogd dit alsnog in de wet vast te leggen. Ik ga er overigens wel vanuit dat die situatie niet vaak aan de orde is.
De regering besteedt terecht aandacht aan de mogelijk negatieve invloed van de invoe-ring van de werkgeversbijdrage op de arbeidsmarktkansen van werkzoekende oudere werk-nemers. De keuze voor een vrijstelling van de werkgeversbijdrage als de werknemer na zijn 50ste jaar bij de werkgever in dienst is gekomen, onderschrijven wij dan ook. Er is ook gedacht aan het voorkomen van misbruik van deze vrijstellingsregeling door hieraan enkele voorwaarden te verbinden. Daarmee worden ontwijkconstructies onaantrekkelijk gemaakt en grotendeels ondervangen. Is mijn conclusie juist dat deze ontwijkconstructies nog wel mogelijk blijven bij langdurige detachering? Is er geen constructie in de wet op te nemen die ook dat onmogelijk maakt?
Wij hebben moeite met wetten die eigenlijk in werking treden op een moment dat het parlement er nog niet over heeft kunnen oordelen. Dit wetsvoorstel is hier een voorbeeld van en binnenkort zal er nog een worden behandeld. De doelstelling is duidelijk: de regering wil onwenselijke gedragseffecten voorkomen, maar ondanks dat adviseert de Raad van State de voorgestelde materiële terugwerkende kracht tot de datum van indiening te heroverwegen. Het oorspronkelijke voorstel van de regering ging overigens nog veel verder door uit te gaan van terugwerkende kracht tot publicatie van het eerste persbericht op 11 mei 2001. Kan de minister aangeven welke nadelige gevolgen het afzien van terugwerkende kracht zou hebben? Is al bekend – op grond van steekproeven bijvoorbeeld – of de aangekondigde wijziging ertoe heeft geleid dat sinds 1 mei relatief minder oudere werknemers worden ontslagen? Ik neem aan dat de kantonrechters sindsdien niet minder streng zijn omgegaan met ontslagzaken van oudere werknemers. Zijn er ook gedragseffecten waar te nemen sinds de publicatie van het persbericht van 11 mei 2001?
Reacties op 'Wetgevingsoverleg Wijzingen diverse wetsvoorstellen sociale zekerheid'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.