Bron: ongecorrigeerd stenogram
De heer Slob (ChristenUnie): Mijnheer de Voorzitter. Het wetsvoorstel regelt slechts een aantal onderdelen van de voorgenomen wijzigingen bij de subsidiëring van politieke partijen. Het wachten is nog op een tweede wetsvoorstel, dat de minister in juni 2005 in de ministerraad hoopt te brengen. De fractie van de ChristenUnie had het fraaier gevonden als een en ander in een integraal wetsvoorstel zou zijn uitgewerkt. Wij delen aan de andere kant wel de opvatting van de minister dat nog langer wachten onverantwoordelijke onzekerheid over de financiële huishouding bij de politieke partijen had veroorzaakt. Dat rechtvaardigt het opknippen in twee wetsvoorstellen. Het duurt allemaal wel zeer lang. Wij realiseren ons dat wij al drie jaar spreken over dit onderwerp.
In dit wetsvoorstel en in de memorie van toelichting spreekt de minister behartens-waardige woorden over de positie van de politieke partijen in het democratisch bestel. Zijn woorden zijn ons uit het hart gegrepen en de verleiding is groot daar nu uitgebreid op in te gaan. Ik zal dat vanwege de tijd niet doen. In het kader van dit wetsvoorstel past wel de in-dringende vraag in hoeverre de politieke partijen hun ook door de minister zo bepleite onaf-hankelijkheid kunnen vasthouden als zij door een forse verhoging van de subsidiebedragen financieel meer afhankelijk worden van dezelfde overheid. Het zijn vragen waarvoor de poli-tieke partijen niet te snel moeten weglopen, ook niet als zij vanwege hun precaire financiële huishouding maar al te graag een verhoging van hun subsidie-inkomsten tegemoet zien. Toe-gegeven moet worden dat de minister een punt heeft als hij aangeeft dat door de verruiming van de subsidiabele doelen meer bestedingsvrijheid voor politieke partijen ontstaat.
De heer Van der Ham (D66): Vindt de heer Slob dat de vraag ook geldt voor andere clubs die geld van de overheid krijgen en tegenover haar ook kritisch moeten zijn, zoals milieuorganisaties? Moet die discussie ook daarover worden gevoerd?
De heer Slob (ChristenUnie): Wij hebben het hier vanmiddag over de subsidiëring van politieke partijen, dus ik neem aan de heer Van der Ham begrijpt dat wij ons nu daarop moeten concentreren. Ik vind dat een organisatie zich, als zij subsidie van de overheid ontvangt, altijd moet afvragen in hoeverre zij de vrijheid en de ruimte behoudt om uit te dragen waar zij voor staat. Subsidie moet geen teugel worden. Die principiële vraag moet je je altijd stellen bij het al dan niet aannemen van subsidies.
Ik gaf al aan dat de minister een punt heeft als hij aangeeft dat hij nu al meer ruimte biedt voor het besteden van de subsidiegelden. Toch blijft altijd het risico bestaan van een zekere verstatelijking van politieke partijen als een belangrijk deel van hun inkomsten bij de overheid vandaan komt. Wij hebben het niet over kleine bedragen, zeker ook niet als wij bedenken dat in de afgelopen jaren de subsidiebedragen eerst al naar aanleiding van de motie van voormalig collega Rehwinkel en later door de voorstellen van het kabinet zelf, toch behoorlijk zijn verhoogd. Daarop hebben anderen ook al is gewezen. Onze fractie was overigens tegen die verhoging.
In de voorstellen van de minister zal voortaan niet alleen de verkiezingsuitslag als criterium voor subsidietoekenning gelden, maar ook het aantal leden dat een politieke partij telt. Mijn fractie is blij met deze uitbreiding. Dit zijn prikkels die politieke partijen nodig hebben om echt ernst te maken met hun ledenwerving. Toen ik in 2002 in een debat met toenmalig minister De Vries daarvoor een pleidooi voerde, werd dat nog afgedaan met de opmerking dat de overheid geen lepeltjes hoefde uit te reiken aan een nieuw lid en dat er geen stimuleringspremie gezet moest worden op het werven van leden voor politieke partijen. Het kan verkeren; nu hangt de vlag er wel wat anders bij.
Terecht geeft de minister in de nieuw voorgestelde verdeling wel een zwaarder gewicht aan de stem van de kiezer. Wij kunnen hem daarin wel volgen. Hij merkt wel ergens op dat de voorgestelde verdeling van 1 op 4 arbitrair is; dat ben ik wel met hem eens. Wij zouden in de te hanteren formule van subsidieverdeling een wat zwaarder gewicht willen geven aan het ledental van politieke partijen. Dat is een nog wat grotere prikkel voor politieke partijen om serieus werk te maken van ledenwerving, ook voor het benodigde draagvlak. Daarom heb ik het amendement van de heer Van der Staaij medeondertekend.
Ik heb nog een vraag over de criteria die worden toegepast om te beoordelen of iemand daadwerkelijk lid van een politieke partij is en mag meetellen in de zin van de Wet subsidiëring politieke partijen. In de memorie van toelichting wordt onder meer gesteld dat iemand dan ten minste één stem in de algemene vergadering moet hebben en ook toegang tot deze vergadering om aldaar het stemrecht uit te oefenen. Ik ga ervan uit dat een systeem van getrapte zeggenschap ook onder deze definitie zal vallen.
Met SGP en D66 hebben wij een amendement ingediend om analoog aan de verhoging van de subsidie voor politiek-wetenschappelijke instituten de subsidiebedragen voor politieke jongerenorganisaties te verhogen. Dat doet naar onze mening recht aan het grote belang van politieke participatie door jongeren en de actieve wijze waarop jongerenorganisaties zich daarvoor inzetten, maar ook wordt hierdoor voorkomen dat vanwege de maximering van de subsidie de jongerenorganisaties elkaar gaan beconcurreren. Het is beter om dit op deze manier te regelen, dan dat de jongerenorganisaties voor aanvullende financiering afhankelijk worden gemaakt van hun moederpartij. Laat ze alsjeblieft blijven functioneren als de bekende luis in de politieke pels. Het simpele feit dat in het regeerakkoord jongerenorganisaties niet genoemd worden in het rijtje van politieke partijen en hun wetenschappelijke en scholings-instituten, vindt mijn fractie een te mager argument om nu niets te doen. Ons amendement is ook budgettair neutraal, zo zeg ik in het bijzonder in de richting van de coalitiepartijen. Onze naam staat ook onder een amendement waarmee de verdeling 2/3-1/3 ook voor jongeren-organisaties moet worden doorgevoerd. Dat lijkt ons een heel logische manier van doen.
Het wetsvoorstel regelt ook de uitbreiding van het aantal subsidiabele doelen. Mijn fractie kan daarmee instemmen. In artikel 5, lid 2, onderdeel i, staat dat subsidiegeld gebruikt kan worden voor werving, selectie en begeleiding van politieke ambtsdragers. Valt onder-steuning daar ook onder? Laat ik het maar gelijk heel concreet maken: kan de situatie ontstaan dat een politieke partij middelen beschikbaar stelt aan een fractie om wat extra fractieonder-steuning te financieren? Vallen deze situaties ook onder deze zeer nauw luisterende definities?
Ik kom toe aan de positie van de lokale, niet landelijk georganiseerde partijen. Mijn fractie is niet helemaal ongevoelig voor de argumentatie van onder andere de VNG dat er een verdere financiële ongelijkheid dreigt te ontstaan tussen landelijke partijen en regionaal en lo-kaal georganiseerde partijen anderzijds. Het formele antwoord van de minister dat er in fi-nanciële zin geen rijksverantwoordelijkheid voor het politieke bestel op lokaal niveau zal zijn is op zich wel juist, maar het is toch niet in alles even bevredigend, zeker niet als je bedenkt dat rijkssubsidies aan landelijk opererende politieke partijen natuurlijk een effect zullen heb-ben en al hebben op het functioneren van diezelfde partij op lokaal en regionaal niveau. Ik heb de oplossing voor dit probleem niet in mijn binnenzak, maar ik wil het ook niet onbesproken laten.
Reacties op 'Bijdrage debat Wijziging wet subsidiëring politieke partijen'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.