Door: André Rouvoet
Algemeen
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben begrip voor het streven van de regering om de regeling van de sanering van schulden van natuurlijke personen te vereenvoudigen en de toe-gang tot de schuldsaneringsregeling beter te beheersen. Dit streven wordt vooral ook inge-geven door de overbelasting van de rechtelijke macht. Deze leden vinden dat bij wijzigingen van de relevante wetgeving de positie van de schuldenaar en de schuldeiser minstens zo zwaar dient te wegen. Ontlasting van de rechtelijke macht dient geen doel op zich te zijn; voorop dient te staan dat het algemeen belang wordt gediend. Vanuit dit uitgangspunt willen zij het voorliggende wetsvoorstel beoordelen.
Volgens de leden van de fractie van de ChristenUnie is uitgangspunt van de Wet schuldsane-ring natuurlijke personen juist altijd geweest dat zoveel mogelijk schuldenaars in het minne-lijke traject zouden worden geholpen. Al vrij snel werd duidelijk dat dit niet lukte. Daarom juichen deze leden het toe dat de regering nu ook concrete maatregelen wil treffen om het wettelijke traject te ontlasten en het traject van minnelijke schuldhulpverlening te versterken. Zij zijn er nog niet van overtuigd dat dat laatste met dit wetsvoorstel en daarmee samenhan-gende beleidsvoorstellen wordt gerealiseerd. Als de voorgestelde wijzigingen zouden leiden tot een hogere drempel voor de wettelijke regeling, zonder dat schuldenaren die niet voor het wettelijke traject in aanmerking komen daadwerkelijk (kunnen) worden geholpen in het min-nelijke traject, zou dat per saldo een bijzonder slecht resultaat zijn. Het moet te denken geven dat verschillende organisaties die rechtstreeks bij de uitvoering van de wet zijn betrokken zich zorgen maken om het sociale gezicht van de Wsnp. De wet mag dan recht-vaardig zijn, maar als het effect is dat er nog minder schuldenaren dan nu worden geholpen, zijn we wel heel ver van huis. Kan de regering aantonen dat deze zorg niet terecht is?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wanneer de Kamer voorstellen voor een meer omvattende modernisering van de Faillissementswet tegemoet kan zien. Zij vinden los hiervan dat op het terrein van de schuldhulpverlening nog heel veel valt te verbeteren. Het stelt hen teleur dat de regering niet meer prioriteit geeft aan het bestrijden van de schulden-problematiek. Uit de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 februari jl. blijkt dat vooralsnog geen oplossing wordt geboden ten aanzien van een aantal hete hangijzers, zoals de centrale schuldenregistratie (bij de BKR) en de certificering van private schuldbemiddelingsbureaus. In dit kader verzoeken zij de regering in te gaan op de vraag welke voornemens bestaan met betrekking tot de mogelijkheid voor kredietverstrekkers om het Curatele-register en het Wsnp-register via BKR toegankelijk te maken. Deze leden komen hierop graag terug bij de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel.
De Nederlandse Vereniging van Banken stelt in reactie op het wetsvoorstel dat het grootste deel van problematische schuldsituaties ontstaat door veranderingen in de persoonlijke levenssfeer van de consument (echtscheiding, werkloosheid, ed.) en ná kredietacceptatie. Kan de regering dat bevestigen? Hoe verhoudt deze opvatting zich tot het standpunt van de Neder-landse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK), dat problemen ontstaan doordat banken en kredietverstrekkers te gemakkelijk geldbedragen lenen aan mensen met een laag inkomen?
Verschuiving naar het minnelijke traject
De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen met de Raad van State vast dat onvol-doende duidelijkheid wordt geboden over de maatregelen die – in aanvulling op het verhogen van de drempel van de wettelijke schuldsaneringsregeling - dienen ter versterking van het tra-ject van minnelijke schuldhulpverlening. Zij menen dat de regering daarbij wel erg gemak-kelijk verwijst naar de verantwoordelijkheid van gemeenten op dit punt. De praktijk is dat ge-meenten vooral door forse kortingen op het budget voor de bijzondere bijstand moeite hebben voldoende te investeren in schuldhulpverlening. Tijdens het op 30 november 2004 gehouden algemeen overleg over schuldhulpverlening kon de staatssecretaris van Sociale Zaken niet aangeven welke gevolgen deze bezuinigingen precies hebben voor schuldhulpverlening op niveau, maar het lijkt aannemelijk dat de beschikbare middelen en mogelijkheden voor gemeenten eerder zijn afgenomen dan toegenomen. Of kan de regering aan de hand van cijfers aantonen dat het tegendeel het geval is? Relevant is overigens in dit kader ook de constatering van de subcommissie Schone Lei II dat de vrijblijvendheid voor gemeenten hoe zij hun schuldhulp inrichten een belemmering vormt voor een goed functionerend traject.
Welke consequenties verbindt de regering aan die belangrijke constatering?
De in de memorie van toelichting genoemde maatregelen (p. 12) naar aanleiding van het advies van de Raad van State op dit onderdeel maken op deze leden nog geen overtuigende indruk. Kan de regering garanderen dat de genoemde maatregelen ertoe zullen leiden dat het minnelijke traject aanzienlijk wordt versterkt en dat in een aanzienlijk groter aantal gevallen een minnelijke regeling zal zijn te treffen? Zo ja, kan dat nader worden onderbouwd?
De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de regering in te gaan op de vraag in hoeverre in de ‘voorfase’, voorafgaand aan de schuldregeling, sprake is van gelijkberechtiging van de schuldeisers. Zij wijzen op het commentaar van de Nederlandse Vereniging van Banken d.d. 22 februari jl., waarin wordt gesteld dat daarmee op ernstige wijze de hand wordt gelicht en dat ‘lastige’ schuldeisers, zoals woningbouwverenigingen, openbaarnutsbedrijven en CJIB voorrang krijgen. Is de regering op de hoogte van deze praktijken en zo ja, wat wordt eraan gedaan om die tegen te gaan? Wat vindt de regering, voor zover het schulden bij het CJIB betreft, van de suggestie de schulden te laten herleven na afsluiting van de schuld-regeling, ongeacht of dat in het minnelijke of wettelijke traject is (zie commentaar NVB, 22 februari jl., p. 8)?
Aansluitend informeren deze leden naar het actuele slagingspercentage in het minnelijke traject. Is daarin een stijgende tendens te zien de afgelopen jaren? Welke verwachtingen heeft de regering t.a.v. het slagingspercentage in het minnelijke traject na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel? Kan daarnaast ook inzicht worden gegeven in de slagings-percentages in het wettelijke traject?
Gedwongen schuldregeling
De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn ervan overtuigd dat de intentie achter het voorstel het buitengerechtelijke traject te versterken door een zogenoemde gedwongen schuldregeling te introduceren goed is. Zij hebben er in het verleden ook herhaaldelijk op ge-wezen dat door de onwil van schuldeisers een oplossing in het minnelijke traject kan worden gefrustreerd. Het is daarom goed om in geval van evidente onwil van de schuldeiser een wet-telijke regeling te bemoeilijken. Deze leden zijn er nog niet van overtuigd dat de door de re-gering gekozen vormgeving in alle opzichten zal kunnen voldoen. Zij leggen de regering daarom de volgende vragen voor. Kan altijd onomstotelijk worden aangetoond dat sprake is van onwil? En is onwil in bepaalde situaties niet gegrond op goede redenen, zoals het ontbre-ken van voldoende waarborgen en controle-instrumenten in het minnelijke traject? Hoe ver-houdt de gedwongen schuldregeling zich tot de bestaande mogelijkheden om een weigerende crediteur tot medewerking te bewegen, zoals een dwangakkoord of een kort geding? In welke mate wordt rekening gehouden met de belangen van schuldeisers, als sprake is van schulde-naren die niet voldoen aan het criterium goede trouw? De leden van de ChristenUnie krijgen graag meer duidelijkheid op deze onderdelen.
Vergoedingenstructuur voor de bewindvoerder
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering of het drempelverhogen effect van de gewijzigde vergoedingenstructuur voor de bewindvoerder nader kan worden geconcretiseerd. Is bekend in welke mate een hogere vergoeding voor bewindvoerders schuldeisers ervan zal weerhouden het wettelijke traject in te gaan?
Artikelen
Artikel I, onderdeel B
Artikel 285, eerste lid, onderdeel h
De leden van de fractie van de ChristenUnie informeren wat zich ertegen zou verzetten in onderdeel h ook vast te leggen dat afschriften van gemotiveerde afwijzingen van schuldeisers moeten worden toegevoegd. Als de schuldenaar kan aantonen dat hij daarom heeft verzocht bij de betreffende schuldeiser, maar dat hij geen reactie van de schuldeiser heeft ontvangen, kan dat ook worden uitgelegd als onwil van laatstgenoemde.
Artikel I, onderdeel B
Artikel 285, eerste lid, onderdeel i
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de regering vindt van de suggestie in dit onderdeel ook een opgave op te nemen van vermogensbestanddelen van de schuldenaar die in een bepaalde periode, bijvoorbeeld een jaar, voorafgaande aan het verzoek te gelde zijn gemaakt. Zou dat een relevant gegeven kunnen zijn?
Artikel I, onderdeel E
Artikel 287a, zesde lid
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de kosten worden verdeeld bij meer dan één weigerende schuldeiser.
Artikel I, onderdeel T
Artikel 305
Met betrekking tot het beëindigen van huurovereenkomsten en ontruimingen herinneren de leden van de fractie van de ChristenUnie aan hun pleidooi tijdens het AO van 30 november 2004 voor een verbod op huisuitzettingen op grond van huurachterstanden, als niet een adequate poging tot schuldhulpverlening heeft plaatsgevonden (en als daarnaast geen andere zaken aan de orde zijn, zoals overlast of vernieling). Deze leden herinneren er in dit verband aan dat de staatssecretaris van Sociale Zaken heeft toegezegd met de minister van Justitie te bespreken in de Wsnp de mogelijkheid te bieden om via een moratorium een schuldsanering te regelen, waardoor een huisuitzetting wordt voorkomen (zie brief staatssecretaris SZW van 15 februari jl, p. 4).Zij menen dat dit niet op deze wijze is vertaald in het voorliggende wets-voorstel. In het voorgestelde artikel 305, tweede lid, gaat het alleen om situaties waarin uithuiszettingen tijdens de Wsnp moeten worden voorkomen. De leden van de fractie van de ChristenUnie menen dat juist ook de mogelijkheid van een moratorium moet worden geboden om een schuldregeling overeen te komen. Is hun conclusie overigens terecht dat het voorgestelde verbod op uithuis zetting imperatief is en niet facultatief?
Reacties op 'Verslag Wijziging faillissementswet ivm herziening schuldsanering natuurlijke personen'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.