De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. Ik begin even met het laatste punt. De heer Visser wil dat ook de Kamerleden een bijzondere zorgvuldigheid betrachten bij het al dan niet naar buiten brengen van individuele gegevens. Het algemene standpunt van mijn fractie is dat zij haar verantwoordelijkheden niet zo snel laten afleiden van die van het kabi-net. De Kamer heeft een zelfstandige positie. Zij heeft natuurlijk geen afgeleide verantwoor-delijkheid van de plicht van de minister om zorgvuldigheid te betrachten. De Kamer heeft haar eigen verantwoordelijkheid om zorgvuldig te zijn. Ik ben het eens met de conclusie dat zij buitengewone terughoudendheid moet betrachten met het aan de orde stellen van individuele zaken. Dat is niet in het geding.
In mijn ogen illustreert deze casus perfect dat het verstandig is als een bewindspersoon het beleid vooral langs de koninklijke weg uitdraagt. De tekst van het radio-interview en de brief die nu op tafel liggen, laten zien dat het voordelig is om beleid en beslissingen in indivi-duele gevallen via een brief uit te dragen in plaats van via de media. De brief is namelijk een stuk zorgvuldiger dan de tekst van het radio-interview. Daarom heb ik liever dat bewinds-lie-den de koninklijke weg bewandelen. Laten zij niet al te snel via de media mogelijkheden zoe-ken om hun beleid uit te leggen of om beslissingen in individuele gevallen te rechtvaardigen. Dat lukt namelijk zelden. Een van de citaten van het radio-interview luidt: "het staat ons dan vrij om andere informatie te geven". Dat is heel open. De woorden "het staat ons vrij" kunnen worden geïnterpreteerd als "wat zij kunnen, kan ik ook". Op de vraag van de interviewer om welke informatie het dan kon gaan, heeft de minister geantwoord dat het kon gaan om infor-matie over de achtergronden van de persoon in kwestie. Dat is zo open geformuleerd dat het niet houdbaar is. Dat blijkt ook uit de brief die volgt op het dreigende radio-interview waarin is gezegd dat het de bewindslieden vrij stond om andere informatie te verschaffen. Men was dus gewaarschuwd. In die brief staat dat het in beginsel niet mogelijk is om mededelingen te doen, maar dat het ook niet verboden is, zeker niet als mensen zelf de publiciteit opzoeken. Dat is een heel andere invalshoek, een heel andere toon. Wat mij betreft, is dat een veel ver-standiger toon. De dreigende ondertoon "wat zij kunnen, kan ik ook", is hiermee weg. Dat is in mijn ogen terecht, want die invalshoek is niet nodig, verstandig of juist. Die neigt namelijk naar het beginsel van "equality of arms", zoals het in het juridisch jargon heet. Dat is niet van toepassing op de overheid. De overheid kan niet zeggen: wat andere mensen kunnen, kan ik ook. De overheid is aan specifieke eisen van zorgvuldigheid gebonden. Er zijn parallellen. Criminelen mogen soms dingen doen die de politie niet mag doen om diezelfde criminelen in de kraag te vatten. Dat kan zeer frustrerend zijn. Toch is het goed dat de overheid zich niet verlaagt tot het niveau van criminelen. Anderzijds kunnen slachtoffers van zedendelicten ertoe besluiten om informatie naar buiten te brengen als zij zich onheus bejegend voelen op het politiebureau. Dat kan voor de overheid geen reden zijn om te besluiten om het verhaal ook maar op de mat te leggen, zodat iedereen kan lezen wat er in die zaak is gebeurd. Het beginsel van "equality of arms" is dus niet van toepassing.
Zoals de minister al schrijft, staat het haar vrij om haar beleid uit te leggen, desnoods via de media, zeg ik dan maar. Dan hebben wij het vooral over het belang van een democra-tische bestuursvoering. Dat is de algemene invalshoek en daar moet het vooral bij blijven. Op pagina 3 van de brief staat dat het niet alleen kan gaan om het gevoerde beleid, maar ook om de beslissing in het individuele geval. Daarover heb ik mijn enige werkelijke aarzeling. Daar wringt het. Mijn benadering zou zijn, dat niet te vlot te zeggen en grote terughoudendheid te betrachten bij individuele gevallen, want de overheid kan niet zomaar persoonsgegevens naar buiten brengen.
De verwijzing naar de zaak-Gümüs vind ik buitengewoon ongelukkig. Dat is een schoolvoorbeeld van een geval waarbij de beslissing werd vertroebeld doordat de staatssecretaris en de Kamer via de media pingpongden over een individuele zaak. Als wij dat als voorbeeld nemen, krijgen wij nog meer ellende. Het is geen sterke verdediging van het beleid. Ik heb het meegemaakt. Ik was er ongelukkig mee dat de staatssecretaris uiteindelijk vond dat de Tweede Kamer het maar moest zeggen. Dat had alles te maken met het feit dat het door beide kanten via de media werd gespeeld.
De minister doet een beroep op de WOB om haar standpunt te verdedigen. Het zou mij een lief ding waard zijn als de ministers de WOB wat vaker koesterden, maar dan niet zozeer hoofdstuk 4 – Informatie uit eigen beweging – maar hoofdstuk 3 – Informatie op verzoek – want de overheid gaat niet altijd even gretig in op een WOB-verzoek. Ook dat aspect van de WOB mag worden gekoesterd en ook daarbij moeten wij bereid zijn de grenzen op te zoeken.
De heer Van der Staaij (SGP): De heer Rouvoet zegt dat equality of arms niet aan de orde is. Vindt hij dat ook hoor en wederhoor in het geheel niet aan de orde hoeft te zijn, gelet op de positie van de overheid? Zouden journalisten die bezig zijn met een reportage over een individuele zaak de overheid als een zodanig andere partij in die zaak moeten zien, dat zij haar geen reactie moeten vragen?
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Het is merkwaardig dat het debat nu verschuift naar de journalistieke ethiek. Ik vind het plegen van hoor en wederhoor een beginsel van de journalistieke ethiek. Dat brengt mij niet tot de conclusie dat de minister het dossier uit eigen beweging op straat kan leggen, als het een keer wordt nagelaten. Dat zegt zij niet, maar dat was wel de toon van het radio-interview. Als hoor en wederhoor achterwege blijven, is dat geen vrijbrief voor de overheid om dat zelf ook te doen.
De heer Van der Staaij (SGP): Wij spreken juist over gevallen waarbij iets in de media naar voren kwam en de IND geen commentaar gaf, omdat de privacy in het geding was. Steunt de heer Rouvoet de lijn dat je met respect voor de bijzondere positie van de overheid en voor de begrenzingen van de privacyregelgeving toch wel iets naar voren kunt brengen?
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik heb geen moeite met de slotalinea van de brief, waarin netjes staat dat er in ieder geval de mogelijkheid is om mee te delen dat de feiten niet overeenstemmen met de feiten zoals die bij de minister bekend zijn en door de rechter zijn beoordeeld, of dat er nog andere feiten of omstandigheden zijn die door de vreemdeling dan wel de raadsman niet naar voren zijn gebracht. De minister hoeft dat niet op deze manier voor te lezen voor de camera, maar zij kan het gewoon zo zeggen. Dat is iets anders dan informatie in de media brengen vanuit het motto "wat zij kunnen, kan ik ook". Dat was de toon van het interview. Dit debat is vrij overzichtelijk, als de minister inziet dat het beter is het beleid en zelfs beslissingen in individuele gevallen te verdedigen langs de koninklijke weg, dan te proberen via de media de slag te winnen van de asielzoeker die verder geen instrumenten heeft. Het radio-interview was daarvan een schoolvoorbeeld. Die slag is niet te winnen en dat moet men ook niet willen, omdat men dan al snel in strijd komt met de zorgvuldigheid.
Reacties op 'Bijdrage spoeddebat mogelijk openbaar maken dossiers uitgeprocedeerde asielzoekers'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.