De heer Rouvoet(ChristenUnie): Voorzitter. Bij nationale identiteit denk ik eveneens aan Oranje, maar dan niet alleen aan het nationale voetbalelftal, maar ook aan het konings-huis. Als het gaat om nationale identiteit en identificatie lijkt mij dit een belangrijk punt.
Ik wil één hoofdthema behandelen en drie korte opmerkingen maken. De beperkte tijd dwingt mij het hierbij te laten. Mijn hoofdthema betreft de eenheid van regeringsbeleid, de zogenaamde homogeniteitsregel. Gisteren hebben wij van minister Pechtold en de minister-president een college gehad over artikel 45, lid 3, van de Grondwet. De homogeniteitsregel is in 1848 in de Grondwet terechtgekomen en zij was nodig omdat toen het centrum van de macht van de regering verschoof van de Koning naar de ministers. Gisteren hebben wij daar dus over gesproken en op mijn vraag wat de minister-president verstaat onder eenheid van kabinetsbeleid heeft hij wat mij betreft een glasheldere uiteenzetting gegeven en aangetoond waar de ruimte voor discussie ligt en waar de grenzen liggen. Hij zei: als een besluit is genomen, is er eenheid van kabinetsbeleid. Als het gaat om een volgende periode is er meer vrijheid en als er nog geen besluit is genomen is er enige ruimte voor discussie, zij het begrensd. De portefeuillehouder heeft wat meer ruimte dan zijn collega's en het is zaak dat naar eenheid wordt toegewerkt. Glashelder!
Voorzitter. Ik wil geen spijkers op laag water zoeken, maar ik vind werkelijk dat de minister-president tegen die achtergrond te laconiek heeft gedaan over de uitlatingen van minister Pechtold. Er is namelijk een kabinetslijn ten aanzien van de hypotheekrenteaftrek. Minister Pechtold heeft het niet gehad over de toekomst. Hij heeft gewezen op het belang van het laten zien van partijpolitieke verschillen. Hij deed dat naar aanleiding van de kwestie-Bot. Hij zei: de mores brengen met zich mee dat de ministers niet op besluiten kunnen terugkomen, maar waarom niet? Vervolgens kwam hij met andere opmerkingen en had het over de hypotheekrenteaftrek. Dat is niet toewerken naar eenheid.
De minister-president moet wat mijn fractie betreft hier echt een duidelijke streep trekken. De ministers zijn in eerste instantie dienaren van de Kroon en geen partijmannen en -vrouwen. Het was premier Lord Melbourne die in, ik meen, 1838 vrij vertaald zei: Het kan niet schelen welke lijn wij kiezen, als wij allemaal maar hetzelfde verhaal houden. Is de minister-president het met mij eens dat het ongewenst is dat ministers zich voortdurend partijpolitiek willen profileren ten koste van de eenheid van het kabinetsbeleid?
De heer Dittrich (D66): Ik meen dat de heer Rouvoet minister Pechtold geen recht doet met zijn opmerking dat ministers zich voortdurend partijpolitiek willen profileren. Dat is niet het thema dat de heer Pechtold heeft willen agenderen. Bij in de ministerraad genomen besluiten gaat het natuurlijk om eenheid van kabinetsbeleid; zie artikel 43 van de Grondwet. Kunt u zich voorstellen dat ministers in de aanloop naar besluitvorming meer ruimte hebben om hun gedachten te laten gaan?
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik ben niet voor niets begonnen met het herhalen van de uiteenzetting van de minister-president van gisteren, want daar zat het in. Ik ben het daar natuurlijk mee eens. Zeker voor de portefeuillehouder -- dat is de heer Pechtold overi-gens niet voor de hypotheekrenteaftrek en ook niet voor Irak -- is er in de aanloop meer ruim-te dan wanneer een besluit eenmaal is genomen. Het gaat erom wat de heer Pechtold in het interview zegt naar aanleiding van de kwestie Bot. Er was een besluit genomen en dat heeft minister Bot achteraf ook toegegeven. De vragensteller zegt dat de mores nu eenmaal luiden dat de minister er later niet meer op terug mag komen. Daarop zegt minister Pechtold: waar-om niet, laat maar zien wat de verschillen zijn tussen de bewindspersonen van verschillende politieke kleuren; dat is toch heel gezond? Hij spreekt later over de situatie dat er een besluit is genomen en dat er eenheid komt. Maar dat staat haaks op elkaar, want in de voorbeelden die hij gaf was er een besluit. Ik heb uw bijdrage op de radio afgelopen zaterdag toevallig kunnen horen. Uw insteek versterkte de indruk die de heer Pechtold al in het interview had gewekt. Ik heb u horen zeggen dat het juist heel goed is dat ministers laten zien uit welke par-tijen zij voortkomen. U vond dat heel nodig dat Den Haag werd opgeschud, want het was hier volgens u een "ingeslapen zooitje". U vond het heel goed dat ministers dat eens flink opschudden met partijpolitieke standpunten. Ik ben het daar zeer mee oneens.
De heer Dittrich (D66): …
De voorzitter: Nog één keer, want wij hebben gisteren een zeer uitgebreid vragenuur hierover gehad.
De heer Dittrich (D66): Ik wil het vragenuurtje of het debat met de minister-president niet overdoen. Maar ik constateer toch dat het belangrijk is dat er een zekere vrijheid is in de aanloop naar besluitvorming. Begrijp ik het nu goed dat u dat op zichzelf onderschrijft?
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ja, maar op zijn minst had minister Pechtold kunnen weten dat er een besluit was genomen over de hypotheekrenteaftrek. Dat is mij namelijk vorige week verschillende keren meegedeeld tijdens de financiële beschouwingen. Toen had ik een voorstel om er wel iets aan te doen; ik heb namelijk de vrijheid om dat aan de orde te blijven stellen. Ook minister Pechtold kon weten dat het in strijd was met het kabinetsbeleid. U doelt op een andere situatie dan in uw vraagstelling. Onderweg naar een besluit is er enige ruimte. Dat is ook het standpunt van de minister-president en dat was ik gisteren al met hem eens. Als er al een besluit ligt, of het nu over Irak of over de hypotheekrenteaftrek is, dan wil ik geen partijpolitieke profilering in het kabinet. Ik vraag de minister-president of hij dat met mij eens is.
De heer Dittrich (D66): De minister-president heeft gisteren ook gezegd: in de opmaat naar een partijpolitiek congres of als de verkiezingen eraan komen, is het logisch dat er meer vrijheid komt, zeker als het is gericht op de toekomst. Dat is precies wat minister Pechtold heeft bedoeld, omdat wij op 5 november aanstaande dat congres hebben over onder andere de hypotheekrenteaftrek.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik vind een partijpolitiek congres nog iets anders dan nieuwe verkiezingen. Maar als de implicatie van de vraagstelling van de heer Dittrich is dat wij binnenkort verkiezingen krijgen, dan zal ik mijn bijdrage daaraan leveren. Minister Pechtold heeft dan daarop vooruitgelopen. Dan is het verklaarbaar en heeft hij meer ruimte. Daar heeft de heer Dittrich helemaal gelijk in. Ik ga daar niet over, zo leert de praktijk, maar de heer Dittrich misschien wel.
Ik heb nog drie korte opmerkingen, onder andere over het extra gewicht in de werkzaamheden van de minister-president in verband met de Europese samenwerking. Dat hing samen met de brede maatschappelijke discussie; zie ook de begroting. Inmiddels weten wij dat die brede maatschappelijke discussie er in die vorm niet zal komen. Graag krijg ik een toelichting of dat een taakverlichting betekent dan wel of de minister-president op dat punt wel degelijk extra taken houdt en hoe het kabinet dat verder denkt aan te pakken.
Wij hebben in de Kamer een aantal keren goede debatten gehad over waarden en nor-men. Wij hadden het gevoel dat wij daar in de politieke debatten voorlopig een punt of op zijn minst een puntkomma achter konden zetten, maar het is heel goed dat maatschappelijk initia-tief nog steeds wordt ondersteund. Kan de minister-president die passage uit de begrotings-toelichting iets verder inkleuren? Wat wordt bedoeld met een faciliterende en verbindende rol en het ondersteunen van maatschappelijke initiatieven? Zijn dat nieuwe initiatieven of liepen die al? In beide gevallen zou ik het toejuichen dat er een rol voor het kabinet blijft bestaan.
Ten aanzien van het onderzoek naar de verschillende modaliteiten voor de versterking van de positie van de minister-president ben ik het eens met hetgeen mevrouw Kalsbeek daar-over heeft gezegd. Het Elsevier-interview vind ik glashelder. Daar mag wat mij betreft best een kaftje omheen waarna het als notitie naar de Kamer kan worden gezonden. Volgens mij is het overigens vrij zinloos om alleen omdat er een handtekening is gezet onder een studie, die studie te laten verrichten als de conclusie al duidelijk is, namelijk dat wij op die weg niet verder zullen gaan. Mijn advies aan de minister-president zou dus zijn om dat te laten varen.
Bron: ongecorrigeerd stenogram
Reacties op 'Bijdrage debat Begroting Algemene Zaken 2006'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.