Overleg financiering hoger onderwijs

maandag 15 mei 2006 15:00

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Ik zeg de
staatssecretaris dank voor het feit dat hij, ondanks zijn
drukke agenda, tijd heeft gevonden om met de Kamer in
overleg te gaan. Dat is niet vreemd, want de Kamer is
het hoogste orgaan dat er is en hij heeft de ambitie om
daar weer tot toe te treden.

Wij praten over een belangrijk onderwerp en ik zal
proberen om binnen de beschikbare spreektijd kort en
krachtig de opvattingen van de fractie van de Christen-
Unie daarover neer te zetten. Dat zal niet links en niet
rechts zijn, maar recht door zee. Op die manier houden
wij elkaar ook een beetje vast op dit punt en dan hoop ik
dat ik niet terug hoef te komen op uitspraken die ik doe.
Een aantal zaken hebben wij de afgelopen twee jaar al
met elkaar besproken. Collega Visser stelde terecht dat
het niet de eerste keer is dat wij hierover spreken; het
komt niet uit de lucht vallen, al hadden die debatten wel
een hoog C-plus-2-gehalte. Op het moment dat je het in
wetgeving gegoten ziet, wordt het allemaal wel iets
concreter en zie je steeds meer waar het uiteindelijk
naartoe zal gaan.

Als wij kijken naar het wetsvoorstel en naar de debatten
die wij hebben gehad, dan realiseren wij ons dat een
aantal begrippen leidend is geweest in de hele discussie.
Ik noem er een drietal: vraagsturing, flexibiliteit en
concurrentie. Dat is op zich te begrijpen, want die
begrippen zijn goed te plaatsen in de opdracht die het
hoger onderwijs heeft. Die opdracht is dat Nederland
concurrerend moet worden en dat alle energie moet
worden gestoken in het ontwikkelen van een kenniseconomie.
Alleen al in mondiaal opzicht is dat van zeer
groot belang, als je ziet wat er op dit moment allemaal
voor ontwikkelingen in de wereld zijn.

Wat wij jammer zouden vinden, is als hierdoor in de
discussies over hoger onderwijs, leerrechten enz. de
begrippen concurrentie en economie de rode draad
zouden vormen. Dat zou niet goed zijn en het is vandaag
gelukkig nog niet gebeurd. De waarde van hoger
onderwijs is niet alleen gelegen in de dienstbaarheid aan
de economie, hoe belangrijk dit ook is. Universiteiten en
hoge scholen vertegenwoordigen grote wetenschappelijke,
culturele en educatieve belangen en vormen de
intellectuele brandpunten van onze samenleving. Zij
laten zien wat op het terrein van kennis en onderzoek te
bieden is. Tevens tonen zij opleidingsmogelijkheden,
beroepstoerusting, wetenschappelijke bronnen en
tradities, intellectueel en geestelijk leiderschap. Het hoger
onderwijs stelt zich dus niet alleen ten doel om
beroepsopleidingen te verzorgen. Ook het doen van
wetenschappelijk onderzoek en het overdragen van
cultuur behoren tot zijn doelstellingen. Het vormt
mensen tot verantwoordelijke en actieve burgers. Dat
alles willen wij ook in de toekomst niet verliezen.
Wij willen geen stappen terug doen ten aanzien van het
identieke karakter van het hoger onderwijs en beoordelen
de wetsvoorstellen die op ons afkomen dan ook
kritisch. In de verslagen van de laatste debatten is te
lezen dat wij behoorlijk kritisch zijn geweest over het
principe van het toekennen van leerrechten. Met name
de uitwerking die dat uiteindelijk heeft, is belangrijk.
Naar mijn idee moeten wij ervoor oppassen dat wij de
effecten overschatten. Als wij bijvoorbeeld het macrobudget
voor hoger onderwijs niet zouden laten
meegroeien en er een steeds lager deel van ons bbp aan
hoger onderwijs wordt besteed, kan het introduceren van
leerrechten een aardige optie zijn. Toch zal het hoger
onderwijs in totaliteit door het introduceren van
leerrechten niet een kwalitatieve verbeterslag ondergaan,
omdat er dan sprake zal zijn van een verschuiving van de
ene instelling naar de andere. Als wij het niveau van het
hoger onderwijs willen verhogen, horen daar ook
groeiende budgetten bij. Wij dienen ook de nodige
zorgvuldigheid te betrachten op het moment dat wij
bepaalde onderwerpen en wetsvoorstellen, waaronder
dit, behandelen. Een aantal sprekers heeft dat reeds
opgemerkt en ik herinner de Kamer aan de motie-Visser
van twee jaar geleden. Het is voor ons ook belangrijk om
de nieuwe wet op het hoger onderwijs en onderzoek te
beoordelen in het licht van het voorstel om leerrechten
toe te kennen. Bovendien is er een aantal zaken dat wij
in die wet graag willen verankeren. Het is mogelijk om
daarvoor een motie in te dienen, zoals de heer Tichelaar
heeft voorgesteld. Ik had het echter fijner gevonden als
wij een en ander met elkaar konden behandelen en
gezamenlijk konden beoordelen. Uiteraard is het niet
mogelijk om dit terug te draaien, maar dat had onze
voorkeur. Dat was indertijd de reden om voor de
motie-Visser te stemmen. Inmiddels is duidelijk dat er
een aantal nota’s van wijziging zal komen. Die nota’s
kunnen ingrijpende gevolgen hebben. Wij moeten ervoor
oppassen om wat dat betreft te snel te lopen. Deze
opmerking impliceert overigens niet dat ik pleit voor een
jaar uitstel, zeg ik met name in de richting van de SP.
Een ander bezwaar wordt gevormd door de vooronderstellingen.
Een van de doelen van het invoeren van
leerrechten is het uitoefenen van druk op de instellingen
en het verhogen van de kwaliteit. Het stemmen met de
voeten is ook al genoemd. Dat zou de flexibiliteit en de
kwaliteit van het onderwijs ten goede moeten komen. Ik
ben zowel gelukkig met de schriftelijke inbreng van de
VVD-fractie als met de woorden van haar woordvoerder
in dit debat over het feit dat hoger onderwijs niet als een
markt kan worden beschouwd. Het is belangrijk om ons
daarvan bewust te blijven, omdat dit niet zo vanzelfsprekend
is. Daarbij komt dat wij, als het gaat om stemmen
met de voeten, moeten afwachten hoe een en ander zal
verlopen. De vraag is of dat massaal zal gebeuren. Er zijn
veel meer factoren die meespelen bij het maken van een
keuze voor een bepaalde instelling. Denk bijvoorbeeld
aan de identiteit van een instelling. Als er slechts één
instelling in het land is, moet de student reizen. Dan is er
geen keuzemogelijkheid. Bekend is dat ook de huisvesting,
de sociale omgeving en de mogelijkheid om aan
een baantje te komen belangrijk zijn. Ik pleit er dus voor
om de verwachting rond het stemmen met de voeten
geen grotere vormen te laten aannemen dan nodig is.
Het is mij overigens opgevallen dat de staatssecretaris in
de nota naar aanleiding van het verslag ook zelf heeft
aangegeven dat hij wat dat betreft niet vooruit wil lopen
op de resultaten. Wel maakt hij in één adem een
vergelijking met de zorgsector. Naar mijn idee gaat die
vergelijking mank, want in dit geval is er geen sprake
van het massaal overstappen naar collectieve contracten.
Als dat wel zou gebeuren, was er sprake van een
probleem. Daar komt nog bij dat het systeem van
leerrechten uitgaat van inwisselbaarheid van delen van
opleidingen en van de flexibiliteit om tussentijds te
kunnen switchen. Wij kennen de huidige situatie. Ook als
deze wet van kracht is, zal het nog best lastig zijn om er
in de praktijk voor te zorgen dat dingen op elkaar
aansluiten. De instellingen hebben er niet zoveel belang
bij om dat al te makkelijk te maken. De andere kant van
het verhaal is dat wij vinden dat er wat verschil moet
blijven bestaan. Wij zitten niet te wachten op lookalikes.
Wij zouden het jammer vinden als het wetsvoorstel tot
gevolg heeft dat de pluriformiteit van het onderwijsaanbod
verder verschraalt. Ik vraag de staatssecretaris om
hierop in te gaan.

Ik vind het ook jammer dat de alternatieven voor de
bevordering van kwaliteit onvoldoende zijn onderzocht.
Mijn fractie heeft onder andere gevraagd om nog eens
goed te kijken naar de mogelijkheid om kwaliteitscriteria
te koppelen aan de onderwijsopslag. Wat krijgen wij
terug? Er wordt een onderzoek gedaan naar nut en
noodzaak van de opslag na 2010. Dat is voor ons
helemaal geen vraag; het moet gewoon doorgaan.
Gelukkig heeft een aantal collega’s zich ook al duidelijk
uitgesproken. De onderwijsopslag moet blijven bestaan;
er moet een vaste voet voor instellingen zijn om mee te
kunnen opereren. Als wij die vaste voet wat groter
kunnen maken, ben ik daar helemaal voor. Collega Visser
heeft een suggestie gedaan voor de diplomaopslag. Dat
moeten wij, denk ik, gewoon doen. Het is ook van belang
voor instellingen die een onderwijsaanbod hebben dat
niet zo goed in de markt ligt. Ook zij moeten middelen
hebben om dat in stand te kunnen houden. Voorkomen
moet worden dat ze slechts opleidingen aanbieden die
erg gewild zijn.

Er ligt een enorme brij aan amendementen. Ik meen dat
er inmiddels 23 zijn. Het begint te lijken op de amendering
bij de Wmo. Meestal is het een slecht teken. Als er
helemaal geen amendementen worden ingediend, is het
ook niet goed. De staatssecretaris biedt de Kamer soms
wat ruimte om te amenderen, opdat wij allemaal
tevreden raken. Ik was de afgelopen dagen even weg en
zal de komende dagen nog een amendement aan de
stapel toevoegen. Ik vraag de staatssecretaris om een
reactie op die enorme hoeveelheid amendementen. Wat
zegt het over zijn voorstel?

De discussie over halfjaarlijkse, jaarlijkse of maandelijkse
leerrechten heeft ook een aantal amendementen
opgeleverd. Collega Tichelaar heeft inmiddels een sprong
gemaakt van het amendement op stuk nr. 11 naar dat op
stuk nr. 25. Dat leek mij een behoorlijke sprong, maar
misschien valt het mee. Vanuit het oogpunt van de
student gezien, vind ik het goed, maar ik heb nog wel
aarzelingen vanuit het oogpunt van de instelling en haar
continuïteit. Als wij eruit kunnen komen, ben ik hiervoor
gewonnen. Wij moeten beide kanten goed blijven
belichten, ook als wij amenderen.

Wij hebben schriftelijk een vraag gesteld over een
horizonbepaling voor een gemaximeerd collegegeld.
Welke studenten zullen van de overgangsregeling
gebruikmaken? Als de regeling inderdaad tot 2010 loopt,
heb je er niet zoveel aan als de leerrechten in 2007
ingaan. Slechts een heel beperkt aantal studenten komt
dan aan de regeling toe. Wij steunen het amendement
op stuk nr. 18 van collega Joldersma, die pleit voor een
termijn van vijf jaar. Wij steunen eveneens het amendement
op stuk nr. 26 over de uitlooprechten.
Ook over het profileringsfonds is een amendement
ingediend dat onze steun heeft, namelijk dat op stuk nr.
17. Schriftelijk heb ik een vraag gesteld over het fonds,
maar uit het antwoord blijkt dat de vraag niet goed
begrepen is. Het profileringsfonds is bedoeld voor
bekostiging van studenten van buiten de EER. De
overheid vindt het niet haar verantwoordelijkheid om de
studie van bijvoorbeeld Japanse studenten te bekostigen.
Op zichzelf vinden wij dat terecht, maar daar ging het
ons ook niet om. Tot nu toe vielen studenten uit
ontwikkelingslanden die een diploma in Nederland
behaalden onder de gewone bekostiging. Zij telden mee
in de normale bekostiging uit de eerste geldstroom. Met
dit wetsvoorstel is dat opgeheven. Als gevolg daarvan
zijn er grotere beurzen voor die studenten nodig of
moeten zij het zelf betalen. Juist voor studenten uit deze
landen is dat natuurlijk onmogelijk. Het is niet alleen in
het belang van deze studenten uit ontwikkelingslanden
waar Nederland een relatie mee heeft, maar ook in het
belang van de universiteiten zelf, die dit soort studenten
goed kunnen gebruiken, ook voor de kwaliteit van
onderzoek en onderwijs. Wij moeten bekijken of er een
regeling kan worden gemaakt op grond waarvan de
bekostiging van studenten uit de EER, ook kan gelden
voor studenten uit landen die op de lijst van ontwikkelingslanden
staan. Ik heb al aangegeven dat ik op dit
punt een amendement wil voorbereiden en vraag de
staatssecretaris om daarop te reageren.
Over theologisch onderwijs had ik drie pagina’s tekst
voorbereid. Nadat collega Tichelaar evenwel als eerste
met een amendement was gekomen, kwam ook collega
Joldersma met een amendement op dit punt. Deze
amendementen zijn ineengeschoven en dat heeft geleid
tot een heel goed amendement. Wij steunen dat en
spreken onze hulde uit voor de indiening ervan.
Tot slot kom ik op de studiefinanciering. Wij kunnen de
maatregelen op dit punt voor het grootste gedeelte
steunen, al zitten wij nog wel een beetje met de
koppeling tussen collegegeldkrediet en collegegeldtarief.
Ook anderen hebben hierover gesproken. Ik voel er ook
weinig voor dat de overheid indirect het hogere
instellingscollegegeld zou gaan financieren, maar op
zichzelf is er wel iets voor te zeggen om daar een
bepaalde koppeling tussen aan te brengen. Ik wacht de
reactie van de staatssecretaris op een aantal van de
gemaakte opmerkingen en ingediende amendementen
af. Wij kunnen daar dan later vandaag of plenair verder
over spreken.

Voorzitter. Ik dank u voor uw coulance om mij enige tijd
te geven om mijn verhaal te houden.

… [Antwoord staatssecretaris]

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Ik bedank de
staatssecretaris voor zijn uitgebreide beantwoording van
de vele vragen over het wetsvoorstel en de inhoudelijke
reacties op het grote aantal amendementen. Het is ook
een geruststellende gedachte wij op een later tijdstip nog
bij Ellis terechtkunnen als er nog vragen over zijn
gebleven, maar dat zien wij tegen die tijd wel.
Ik vind dat het vandaag een nuttige sessie is geweest.
Het was absoluut geen bezigheidstherapie. Ik kon zelf in
ieder geval de toch wel grote aarzelingen die wij bij dit
wetsvoorstel hebben, hier neerleggen. Wij zullen op een
later moment tot een eindoordeel moeten komen, maar
ik moet zeggen dat ik nog niet helemaal gerust ben op
de afloop.

Ik vond dat de staatssecretaris in zijn slotconclusie over
de hoofdlijnen een heel handige poging deed om de vele
voorgestelde wijzigingen toch wat te minimaliseren. Dat
is uiteraard voor zijn rekening. Ik kan niet anders dan
concluderen dat er nog een heel groot aantal amendementen
ligt die volgens mij ook nog de eindstreep zullen
halen en die ook best nog een substantiële wijziging van
het wetsvoorstel tot gevolg zullen hebben. Dat zijn
dingen die de staatssecretaris niet genoemd heeft.
Er komt ook nog een derde nota van wijziging. Wij
wachten nog op de WHOO. Ik vind het echt heel
vervelend dat die er niet is, maar dat is een gegeven. Dat
zou kunnen beteken dat de WHW nog weer versleuteld
gaat worden. Ik heb zelf toch een beetje de indruk dat wij
met elkaar hebben zitten timmeren aan een schip, maar
dat het nog steeds de vraag is of dat schip ook echt zal
blijven drijven als het te water wordt gelaten. Dat zien
wij dan wel.

Er is gesproken over het mogelijke vertrek van de
staatssecretaris. Dat zijn natuurlijk zaken die zich buiten
dit Kameroverleg afspelen, maar ik zeg wel – even los
van wat ik de staatssecretaris allemaal wel of niet gun –
dat ik het heel ongewenst vind dat wij in deze periode
mogelijkerwijs met een derde staatssecretaris voor het
hoger onderwijs te maken krijgen. Dat is niet goed. Maar
zie dit niet als een stemadvies voor alle VVD-leden die
hun papiertje nog niet hebben ingevuld!

Ik heb nog geen amendementen en moties ingediend,
maar dat kan nog komen. Ik heb wel aandacht gevraagd
voor de studenten uit de ontwikkelingslanden waarmee
Nederland een relatie heeft, de ODA-landen. Ik had een
amendement in voorbereiding, maar de staatssecretaris
heeft op voorhand gezegd dat dit niet nodig is, omdat
wat ik daarin wilde vragen al is geregeld met de
kennisbeurs. Ik zal het verder uitzoeken. Mogelijk komen
wij er plenair nog op terug.

Ik had over de onderwijsopslag een motie willen
indienen waarvoor enkele collega’s ook te porren waren.
Ik ben blij met het voortschrijdende inzicht van de
staatssecretaris betreffende het steviger maken van de
vaste voet. Ik zal samen met collega Visser en mogelijk
anderen ervoor zorgen dat er een goed amendement
voor komt te liggen, want ik zie dit als groot winstpunt
van dit overleg. Het is goed dat wij veel aandacht
hebben voor de belangen van de studenten – mijn fractie
heeft dat ook – maar wij zullen de balans goed in
evenwicht moeten houden, zodat de instellingen in de
toekomst uit de voeten kunnen met dit systeem, mocht
dat er komen. De balans is soms lastig te vinden, maar ik
denk dat de vaste voet daaraan een bijdrage kan leveren.
Wordt vervolgd op een later moment, voorzitter.

Labels
Arie Slob
Bijdragen
Onderwijs

« Terug

Reacties op 'Overleg financiering hoger onderwijs'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2006 > mei