Bijdrage debat embargo-regeling prinsjesdag

woensdag 17 mei 2006 15:44

De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. Dit debat hebben wij niet aangevraagd en het had voor mij niet hoeven plaatsvinden omdat wij zeer hechten aan de bestaande embargoregeling en omdat wij het Presidium daarin steunen. Ik sta hier dan ook niet als schildknaap van de minister-president, overigens ook niet als schildknaap van de Kamervoorzitter, maar vanuit het parlementaire belang dat mijn fractie hecht aan goede afspraken over het hoogtepunt van het parlementaire seizoen, de opening van het zittingsjaar van de Staten-Generaal in Verenigde Vergadering op Prinsjesdag. In de visie van mijn fractie hebben regering en Kamer een gemeenschappelijk belang om dat hoogtepunt van de parlementaire democratie ieder jaar weer zo ordelijk mogelijk te laten verlopen en elkaar in staat te stellen om het belangrijke debat in het kader van de algemene politieke beschouwingen goed te laten verlopen. Een fatsoenlijke en werkbare regeling is dus heel belangrijk.
Ons belang betreft vooral dat van de parlementaire democratie, want daarvoor staan wij hier.

Tegen die achtergrond hechten wij zeer aan de bestaande procedure. Wat ons betreft is dat ook een belang van de regering. De heer De Vries zei op zichzelf terecht dat niet kan worden gesteld dat de regering dient te zorgen voor het tijdig aanleveren van de stukken, want daar gaat de regering zelf over. Een paar zinnen later zei hij ook dat de opheffing van de embargoregeling voor de fractie van het CDA een gegeven is en dat dit voor de Kamer een gegeven zou moeten zijn. Daarvoor geldt echter hetzelfde: daar gaan Kamer en fracties zelf over. Het is het goede recht van een fractie te pleiten voor continuering van de bestaande regeling en zich niet op voorhand neer te leggen bij een voorstel van de regering tot wijziging van de afspraken. De heer De Vries moet de Kamer niet willen binden aan het standpunt van zijn fractie, die zich daar mijns inziens al bij heeft neergelegd.

Formeel is het juist dat de Kamer altijd over haar eigen agenda blijft gaan en dus kan besluiten, als er geen embargoregeling is, om het debat op een later tijdstip te laten plaatsvinden. Mijn fractie vindt dat echter op basis van andere overwegingen zeer ongewenst. Dat zou betekenen dat je na Prinsjesdag, als alle voornemens bekend zijn, daarover minstens een week lang overal, ook in de media, een debat zou kunnen voeren, terwijl pas daarna, als hoogtepunt van de parlementaire democratie, in de vorm van de algemene beschouwingen in de Kamer een herhaling volgt van alle standpunten die dan al een paar dagen zijn uitgedragen. Dat is mosterd na de maaltijd. Dat lijkt ons niet in het belang van regering en parlement.

De parallel met het enquêterapport vond ik niet zo gelukkig, want daarbij kennen wij een andere werkwijze. Dan willen wij de stukken kunnen lezen voor het geven van een eerste reactie. Vervolgens komt er een vragenronde en volgt er een debat. Dat kun je niet vergelijken met wat nu eenmaal een traditie is, namelijk de algemene politieke beschouwingen, direct na Prinsjesdag.

Schending van het embargo is kwalijk, los van wie zich daaraan schuldig maakt -- ik kan daar niet achter kijken -- maar ik blijf van mening dat de leden van het kabinet op dat punt in ieder geval weinig recht van spreken hebben, vanwege het verschijnsel van de persconferenties, zelfs van de minister-president, en het strategisch lekken van voornemens. Dat kan ministers heel goed uitkomen als zij aan de Nederlandse bevolking duidelijk willen maken dat zij een punt hebben binnengehaald bij de begrotingsbehandeling. Ik verwijs wat dat betreft ook naar het debat met de minister-president dat ik vorig jaar heb aangevraagd. Ministers hebben dus weinig recht van spreken in de richting van de Kamer als er informatie wordt gelekt, hoe kwalijk ik dat op zichzelf ook vind. Dit kan tegen die achtergrond echter geen reden zijn de regeling op te heffen, omdat de Kamer informatie niet weet binnen te houden. Dan zou het vereiste moeten zijn dat niemand meer zijn mond open doet, over welk voornemen dan ook, tot Prinsjesdag. Of alle ministers die discipline weten op te brengen, waag ik op voorhand te betwijfelen.

Wat mijn fractie betreft handhaven wij de bestaande regeling. Ik zal dat straks in het debat met de minister-president uiteraard met dezelfde argumenten stevig bepleiten.

De heer Jan de Vries (CDA):
De heer Rouvoet werpt zich op als hoeder van de parlementaire democratie. Hij vindt ons daarbij aan zijn zijde. Dat zou echter juist een reden moeten zijn voor het parlement om de regering te steunen in de ambitie te voorkomen dat beleidsstukken en in dit geval met name begrotingsstukken vroegtijdig uitlekken. Dat schaadt juist de positie van de parlementaire democratie.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Daarom was ik teleurgesteld dat ik van de CDA-fractie geen steun kreeg toe ik de minister-president vorig jaar vroeg af te zien van het houden van persconferenties, voorafgaand aan het spreken van de koningin bij de Troonrede. Ik kreeg toen weinig steun voor mijn verzoek aan de minister-president te stoppen met het naar buiten brengen van allerlei voornemens, om het de Kamer vervolgens kwalijk te nemen dat zij pas een debat wil houden als zij goed voorbereid is.

De heer Jan de Vries (CDA):
De CDA-fractie steunt de fractie van de ChristenUnie op dat punt van harte. Stel dat de minister-president die toezegging straks in het debat doet, is dat voor de heer Rouvoet dan reden om in te stemmen met de opheffing van de embargoregeling?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Neen, vanzelfsprekend niet, Ik vind dan op zijn minst dat ook alle ministers hun mond zouden moeten houden. Ze moeten dan ook niet strategisch lekken. Ik weet niet of de CDA-fractie mij de garantie kan geven dat ministers geen informatie meer lekken. Wat moeten al die spindokters en voorlichters dan nog? Dat is ook een gegroeid gebruik. Mijn eerste lijn is dat het ongewenst is, kijkend naar het parlementaire belang -- dat stel ik centraal -- dat wij pas een week na Prinsjesdag het debat voeren, terwijl alle kwesties dan al overal zijn besproken. Dat zou de CDA-fractie ook moeten steunen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. Na het debat van gisteren moet mij wel even de verzuchting van het hart dat dit wel een voorbeeld is van politiek met een kleine p, dat wij de hele middag moeten praten over de manier en het moment waarop de Kamer over de stukken kan beschikken voor het debat over de kabinetsvoornemens voor het jaar erop. Dat wij hier eerst op verzoek van de coalitie onderling en vervolgens met de minister-president himself een hele middag over moeten debatteren, is toch wel een beetje politiek met een kleine p.

Wij spreken hier over de gang van zaken rond prinsjesdag en de algemene politieke beschouwingen. Dat is meer dan alleen maar een traditioneel hoogtepunt met de gouden koets, een hoedenparade en noem maar op. Het is de opening van het nieuwe parlementaire jaar. De Staten-Generaal is dan in Verenigde Vergadering bijeen om de kabinetsvoornemens uit de mond van Hare Majesteit de Koningin te vernemen en wil daarna direct met de regering in debat.

Rondom dat hoogtepunt van onze parlementaire democratie hebben wij de goede gewoonte, een traditie, ontwikkeld om elkaar, regering en parlement als medewetgevers, in staat te stellen dat belangrijke moment daadwerkelijk gestalte en inhoud te geven. De regering stelt de Kamer bijvoorbeeld in staat om het debat goed voor te bereiden. Er wordt voor gezorgd dat de Kamerleden kennis kunnen nemen van de stukken en de voornemens zodat het debat de lading kan krijgen die het hoort te hebben. Het is een principieel debat. Daarna wordt ingegaan op de begrotingshoofdstukken. Kamer en kabinet zijn dan maandenlang bezig met het bespreken van de details. Het is echter van belang dat het hoofdlijnendebat goed kan worden voorbereid.

Het is dus meer dan een traditie met uiterlijk vertoon. Het is een inhoudelijk parlementair-democratisch belangrijk moment in ons parlementaire bestaan. Daarom is er een gemeenschappelijk belang, dat mis ik een beetje in dit debat. Wij hebben een gemeenschappelijk belang om het zo te houden en om ervoor te zorgen dat wij dit op een goede manier kunnen blijven doen. Voor wij het weten, staan wij tegenover elkaar met een beroep op het goed recht van de regering om zelf te bepalen wanneer zij de stukken naar de Kamer zendt. Ik betwist dat goede recht niet, maar ik zou willen dat er geen beroep op wordt gedaan vanuit het gemeenschappelijke belang.

De Kamer kan ook zeggen dat zij zelf het recht heeft om haar eigen agenda te bepalen. Dat is ook niet in het geding. Ik wil de minister-president echter met enige klem voorhouden dat het ook goed gebruik is dat er op prinsjesdag bij de aanbieding van de stukken aan de voorzitter van de Tweede Kamer een klemmend beroep wordt gedaan op de Kamer om er toch echt aan mee te werken -- dat is in het belang van de regering -- om alle begrotingshoofdstukken voor 1 januari af te handelen. De Kamer, bereid als zij is om mee te werken aan het elkaar in staat stellen om het werk goed te doen, zegt zich te willen inspannen om dat te bereiken.

Wij gaan over onze eigen agenda. Wij kunnen makkelijk zeggen dat de begroting van Financiën pas in februari aan de orde kan komen. Wij zijn bereid om ons drie slagen in de rondte te werken desnoods om ervoor te zorgen dat voor kerst al die begrotingshoofdstukken zijn behandeld zodat de minister-president en de regering daadwerkelijk aan regeren toe kunnen komen en het geld kunnen uitgeven aan de daarvoor bestemde doelen. Zo helpen wij elkaar om de parlementaire democratie een beetje fatsoenlijk en werkbaar te laten functioneren. Dat mis ik in deze discussie. Wij moeten dus niet te makkelijk een beroep doen op het formele recht. Het is mijn wens dat wij met elkaar zoeken naar mogelijkheden om dit goed te laten verlopen, het liefst op de wijze waarop wij dat tot nu toe gewend zijn.

De heer Bakker (D66):
Voor de suggestie blijft hangen dat dit voor 1993 anders was: volgens mij is het al 25 jaar gebruikelijk dat de begroting voor 1 januari wordt afgehandeld en was dat zelfs zo toen de algemene politieke beschouwingen nog werden gehouden in de tweede week van oktober. De laatste keer dat dit niet het geval was, was eind jaren zeventig. Dit hangt dus niet direct samen met de datum van het debat over de algemene politieke beschouwingen. Als dat later plaatsvindt, is er een paar weken tijd voor wetgevingstrajecten en dergelijke.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik wil ons gezamenlijke geheugen even opfrissen, mijnheer Bakker. Wij zijn beiden van de lichting 1994. Ik feliciteer u nog met uw twaalfjarig Kamerlidmaatschap vandaag en die felicitatie zou u mij best terug kunnen geven. Er waren heel andere redenen om de weg te gaan van het uit elkaar trekken van de algemene politieke en de algemene financiële beschouwingen.

Ik meen dat de heer Van der Vlies de enige van de woordvoerders vandaag is die dat nog heeft meegemaakt, maar misschien mag ik in herinnering brengen dat er ook toen wij nog de gewoonte hadden om de algemene politieke beschouwingen een week na prinsjesdag te houden, er een embargoregeling bestond. Dat hangt niet een op een samen. Er is geen causale relatie dat als je het een doet, je meteen ook het ander moet doen. Je kunt best een embargoregeling hebben en toch een week later het debat houden. Wij hadden heel goede inhoudelijke redenen om dat niet meer te willen en dus te besluiten om het debat naar voren te halen en de politieke en financiële beschouwingen uit elkaar te trekken.

Ik onderken het probleem van de schending van het embargo. Dat is kwalijk. In het vorige debat heb ik ook gezegd dat dit niet goed is. Wij moeten zoeken naar een manier om dit aan banden te leggen en ons afvragen welke invloed wij daarop kunnen uitoefenen. Op grond van hun persconferenties en het strategisch lekken, ben ik echter van mening dat de leden van het kabinet weinig recht van spreken hebben. Het wordt vrij principieel aangezet dat het niet netjes is dat er uit de Kamer wordt gelekt terwijl de Koningin de voornemens nog bekend moet maken. Als dat al gebeurt, want het is niet bewezen. Ik kan het niet rijmen met het voorbeeld waarvoor ik de minister-president vorig jaar naar de Kamer heb laten komen, toen vice-premier Zalm zei het minister De Geus wel te gunnen om zelf al de krenten uit de pap te halen door het goede nieuws uit de begroting op de donderdag of vrijdag voor prinsjesdag bekend te maken. Als wij het met elkaar kwalijk vinden dat voor prinsjesdag informatie naar buiten wordt gebracht, geldt dat zeker voor de dienaars van de Kroon: de ministers zelf. Hoe kwalijk het lekken ook wordt gevonden, ik meen dat ministers niet zo veel recht van spreken hebben zolang zij persconferenties beleggen en spin doctors juist in deze week hun handen vol hebben om alle informatie te brengen op de plekken waar zij nog niet hoort.

Ik wil ook iets zeggen over het verschil tussen coalitie- en oppositiefracties. Ik ben het eens met de opmerking van de heer Bakker dat dit niet het principiële punt is dat in het geding is, maar het is wel een element dat een rol speelt. Ik heb in het vorige debat aan college Van Beek de vraag gesteld of hij zijn hand ervoor in het vuur zou durven steken dat in een systeem zonder embargoregeling de fractievoorzitters van de coalitiepartijen tot prinsjesdag niet meer informatie hebben dan de andere fractievoorzitters of Kamerleden. Hij was zo eerlijk om te zeggen dat hij zijn hand daarvoor niet in het vuur zou durven steken, omdat hij wist dat het gebeurt. Hij zei dat hij zou liegen wanneer hij zou zeggen dat het niet gebeurt. Dat vind ik ernstig. Ik waardeer, zoals ik ook toen heb gezegd, zijn eerlijkheid. Hierin ligt bovendien de suggestie besloten dat fractievoorzitters van de coalitiepartijen wel te vertrouwen zijn. Zij hebben, zo heeft hij er bij gezegd, niet de stukken maar wel de informatie.

Ik heb niet veel fantasie nodig om te begrijpen dat wanneer alle Kamerleden na de troonrede uit de ridderzaal naar buiten gaan, er in de huidige situatie drie fractievoorzitters zijn die al precies weten wat zij tegen de pers gaan zeggen, terwijl de rest nog moet verwerken wat de Koningin heeft gezegd en met de voorlichters overleggen hoe zij erop zullen reageren. In de coalitiefracties is dat allemaal al besproken. Dat is niet goed, mede tegen de achtergrond van de vraag wie wel en wie niet te vertrouwen is met betrekking tot het lekken.

Ik bepleit dat de minister-president bekijkt wat hiervan de effecten zijn. Hij zou de verantwoordelijkheid moeten nemen om te voorkomen dat individuele leden van de Kamer of fractievoorzitters, zonder over de stukken te beschikken, al zijn geïnformeerd over de plannen van het kabinet. Ik vraag mij af of de minister-president mijn vraag net zo eerlijk zou willen beantwoorden als collega Van Beek dat heeft gedaan. Zou de minister-president zijn hand ervoor in het vuur durven te steken dat geen enkele informatie aan enig lid van de Kamer wordt gegeven eerder dan door de Koningin zelf op prinsjesdag? Ik ben erg benieuwd naar zijn eerlijke antwoord op deze vraag.

Ik heb niet de behoefte om in te gaan op de vragen die collega Bos heeft opgeroepen met betrekking tot een andere vormgeving van prinsjesdag. Dat standpunt kent hij van mij. Ik begrijp weliswaar zijn overwegingen om ook hierover te spreken, maar ik heb die ambitie niet.

Ik wil mijn bijdrage eindigen met een klemmend beroep op de minister-president om niet een polariserende stap te zetten onder verwijzing naar het recht van de regering om zelf te bepalen wanneer zij de stukken aan de Kamer sturen, maar om samen met de Kamer te zoeken naar een manier om prinsjesdag te laten wat het is, namelijk een goede dag waarop wij de voornemens formeel vernemen, en direct daarna een parlementair hoogtepunt beleven in de vorm van goed voorbereide algemene beschouwingen. Van onze kant moeten wij de plicht op ons nemen om te voorkomen dat het aan ons ligt dat informatie naar buiten komt.

Labels
André Rouvoet
Bijdragen

« Terug

Reacties op 'Bijdrage debat embargo-regeling prinsjesdag'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2006 > mei