De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Met dit wetsvoorstel wordt beoogd om het gebruikersdeel van de ozb af te schaffen en de overige ozb-tarieven te maximeren. Zodoende wordt invulling gegeven aan een zeer onderscheidend verkiezingspunt van de VVD, mag ik wel zeggen. Dat is voor de eerste keer in 2002 in het verkiezingsprogramma terechtgekomen. Ik kan mij in dat opzicht de tevredenheid en de blijdschap wel voorstellen, die de heer Van Beek in de eerste zinnen van zijn bijdrage verwoordde. Afgaande op zijn politieke kleur, denk ik dat de beide bewindslieden in vak-K daar ook met enige tevredenheid zitten. Ik heb daar begrip voor, gezien het feit dat de VVD-fractie sinds 2002 altijd zeer helder heeft verkondigd dit te willen.
De passie en tevredenheid waarmee mevrouw De Pater hier sprak, begrijp ik iets minder, maar wel vind ik het heel plezierig in de bijdrage van de bewindslieden dat zij heel helder zijn geweest over de compensaties, waarvan zij hebben gezegd dat die voor elkaar moeten zijn voordat een wetsvoorstel als dit hier in stemming kan worden gebracht. Het kabinet heeft een hele waslijst met gemeenten genoemd waar de zaak nog niet voor elkaar is.
In algemene overleggen hebben wij al aangegeven dat de fractie van de ChristenUnie niet tevreden is over dit wetsvoorstel. Zonder hierover al te theatraal te willen doen, vinden wij het eigenlijk wel heel ernstig wat hier gebeurt. Dit is een ware aanslag op de gemeentelijke beleidsvrijheid. Zo wordt dat ook ervaren door gemeentelijk Nederland. Er is veel beroering. Wij begrijpen dat, want gemeenten willen meer zijn dan een veredeld doorgeefluik van het Rijk. Het instrument van de ozb-heffing was mede bedoeld om op gemeentelijk niveau een relatie te leggen tussen bepalen en betalen. Gemeenten hebben een eigen belastinggebied, omdat wij steeds ook zijn uitgegaan van het principe 'decentraal wat kan, centraal waar het moet'. Lokaal kan daarmee verantwoording worden afgelegd over de beleidskeuzes en over de ingezette middelen, ook als men die middelen redelijk rechtstreeks van de eigen burgers vraagt. Dit is een principe dat door de toenemende decentralisatie van beleidsterreinen naar gemeenten des te steviger als uitgangspunt zou moeten gelden. Niets is echter minder waar, want wij hebben nu met een wetsvoorstel te maken dat die gemeentelijke beleidsvrijheid wil inperken.
Daarmee is deze ontwerpwet er inderdaad een van het type waarvoor Groen van Prinsterer waarschuwde. De ROB/Rfv hebben dat zeer terecht in de titel van hun brochure aangegeven. Groen van Prinsterer zei ooit, in 1851: "Door dergelijke wetten worden geen autonomen maar automaten en, wat bepaaldelijk deze voordracht betreft, plaatselijke automaten en centrale autocraten gevormd". Het recht op bestuurlijke autonomie betekent dat er sprake moet zijn van financiële autonomie. Dat is een heel nadrukkelijk punt. Bestuurlijke autonomie zonder de mogelijkheid -- of in ieder geval met een inperking van die mogelijkheid -- om eigen inkomsten te genereren is in feite een wassen neus. Zowel het Europees Handvest inzake lokale autonomie als de Grondwet en de Financiële Verhoudingenwet is over de uitgangspunten helder. Ook geldt hier het principe van de voorkeursvolgorde, namelijk dat gemeentelijke en provinciale uitgaven bij voorkeur dienen te worden bekostigd uit de eigen inkomsten uit belastingen en overige heffingen. Dat laat geen ruimte voor een andere interpretatie. Zoals het rapport Autonoom of automaat het stelt: "Bekostiging via de algemene uitkering is pas daarna aan de orde. Afwijking van deze volgorde impliceert, met andere woorden, de aanwezigheid van een bewijslast voor de rijksoverheid".
Laten wij dan eens over die bewijslast spreken. Als de financiële verhouding tussen Rijk en gemeente er zo voorstaat, voelt men wel aan dat de motivering om hiervan af te wijken grondig moet zijn en elke twijfel buiten moet sluiten. Daaraan ontbreekt het naar onze mening bij dit wetsvoorstel. Een beperking van het lokale belastinggebied, behoorlijk ingrijpend, vergt een nadere motivering dan "het wegnemen van irritatie bij burgers, zorgen voor een lastenverlichting en het voorkomen van ongewenste doorkruising van het landelijke inkomensbeleid". Niet voor niets heeft de Raad van State hierop gewezen.
Afschaffing van het ozb-gebruikersdeel leent zich niet voor het bereiken van selectieve lastenverlichting, zonder dat daarbij wordt ingegaan op de mate waarin gemeenten een eigen inkomensgebied moeten kunnen hebben. Dat is toch wat de regering op dit moment weigert. Het rapport van de commissie-Eenhoorn, dat daartoe is opgesteld en waarbij op zichzelf misschien nog wel kanttekeningen te plaatsen zijn, betreft volgens de regering een afzonderlijk traject. Daarentegen maakte dit rapport toch onderdeel uit van afspraken die vorig jaar -- dat heeft heel lang geduurd -- met het IPO en de VNG zijn gemaakt en die zijn neergelegd in de Code Interbestuurlijke Verhoudingen. Daarmee werd toch de suggestie gewekt -- al was het naar mijn mening meer dan een suggestie -- dat er in ieder geval iets met dat onderzoek zou worden gedaan, ook in relatie met de voorstellen die het kabinet aan het voorbereiden was in wetgeving met betrekking tot afschaffing van althans een deel van de ozb. Maar wat zien wij nu? De regering wil alleen de technische aspecten van de opcenten IBL nader uitwerken om zichtbaar te maken welke consequenties een volgend kabinet te wachten staat indien het besluit om de opcenten IBL-B op termijn in te voeren.
Wij vinden dat een onbegrijpelijke keuze, maar misschien wil de regering in de herkansing ingaan op de adviezen van de ROB en de RFV, getiteld: Autonoom of automaat. Daarin pleiten de raden voor nieuwe, lokale belastingen met volledige, gemeentelijke tariefvrijheid. Die keus zou gekoppeld moeten worden aan het besluit om het gebruikersdeel van de OZB af te schaffen en de overige OZB-tarieven te maximeren.
De heer Van Beek (VVD): Voorzitter. De collega heeft het rapport van de commissie-Eenhoorn gelezen. Zou hij op basis van wat hij nu weet een dergelijk besluit durven nemen?
De heer Slob (ChristenUnie): Ik begrijp heel goed dat als je het rapport van de commissie-Eenhoorn tot je neemt, je tot de conclusie komt dat daaraan veel haken en ogen vastzitten. Daarom zou je de tijd moeten nemen om daarover te discussiëren. Dat was ook de strekking van de opmerking van mevrouw De Pater. In dit licht vind ik dat je niet nu al het gebruikersdeel van de OZB eenzijdig moet afschaffen en dat je de overige OZB-tarieven moet maximeren. De discussie daarover moet je ook niet loskoppelen van de alternatieve belastingmaatregelen en die pas over een aantal jaren gaan voeren. Het een hoort gewoon bij het ander. Als je iets afschaft, moet je ervoor zorgen dat je discussie hebt gevoerd over de vraag wat daarvoor in de plaats komt. Alles gebeurt nu niet op een goede, volgordelijke wijze.
De heer Van Beek (VVD): Voorzitter. Ik ben blij met het eerste deel van het antwoord. Wij hebben dus dezelfde conclusie getrokken.
De heer Slob (ChristenUnie): Misschien kan ik u ook blij maken met het tweede deel.
De heer Van Beek (VVD): Dat ligt wat ingewikkelder, want dat betreft een punt waarover wij bij de opmaak van het regeerakkoord afspraken hebben gemaakt. Toen stond ons een heel ander proces voor ogen. Destijds was er helemaal nog niet sprake van de discussie die nu door de commissie-Eenhoorn is gevoerd. Ik vind het nu veel belangrijker dat wij afspreken om verder te werken bij dit moeilijke proces.
De heer Slob (ChristenUnie): Zo'n afspraak kan natuurlijk gemaakt worden, maar u moet het mij niet kwalijk nemen dat wij de mogelijkheid van het alternatieve belastinggebied hebben gekoppeld aan de discussie over de afschaffing van de OZB. Dat alternatieve belastinggebied wilden wij. Ik heb er zelfs een motie voor ingediend. Ik zie mevrouw Spies zitten en herinner eraan dat het CDA onze motie heeft gesteund. Helaas deed de fractie van de Partij van de Arbeid dat niet. Als zij dat wel had gedaan, was de meerderheid van de Kamer voor de motie geweest en dan hadden wij nu in een andere situatie verkeerd. Dit is terugkijken en daarmee schieten wij nu niet veel op. Op zichzelf is de OZB niet heilig. Over de afschaffing ervan kun je dus praten, maar de vraag is vervolgens: wat stel je ervoor in de plaats? Ik zie nu dat het een gebeurt, maar het ander niet. Er volgt dus niet de discussie over de vraag wat je voor de OZB in de plaats stelt. Daarover worden geen keuzen gemaakt, zodat alternatieven niet kunnen gaan gelden op het moment waarop de OZB wordt afgeschaft. Er wordt nu een knip gemaakt en dat is naar onze mening oneigenlijk. Daarmee wordt de beleidsvrijheid en de autonomie van gemeenten aangetast.
Mevrouw Fierens (PvdA): Voorzitter. Ik begrijp dat collega Slob pleit voor een aaneengesloten belastinggebied. In feite zegt hij: gooi geen oude schoenen weg voordat je nieuwe hebt, maar wij zijn graag bereid om te onderzoeken wat de "nieuwe schoenen" eventueel voorstellen. Misschien wil de heer Slob de minister vragen op dat punt nadere mededelingen te doen.
De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Ik heb dit al een aantal jaren gezegd, dus ik kom niet met iets nieuws. Twee begrotingsbehandelingen terug heb ik een motie ingediend waarmee ik de regering aan het werk wilde zetten. Zij zou de alternatieven moeten ontwikkelen. Ik zag namelijk toen al wat ging gebeuren. Dat had ook te maken met wat in het regeerakkoord werd vermeld. Ik zag dus aankomen dat een wetsvoorstel zou worden ingediend, terwijl het alternatief er niet was. Helaas is mijn motie verworpen doordat de fractie van de PvdA haar niet steunde. De fractie van de PvdA vond dat wij te voorbarig waren. Echter, nu zitten wij met de gebakken peren. Nu is er namelijk een onvoldragen alternatief. De discussie daarover wordt uitgesteld, maar de wetgeving gaat door.
Mevrouw Fierens (PvdA): Wij vonden de motie voorbarig. Zij betekende een open deur voor de regering. Er zou van alles op het gebied van de OZB in de tijd worden verschoven. Je kunt verschillend denken over de strategie.
De heer Slob (ChristenUnie): Dat doen wij ook.
Mevrouw Fierens (PvdA): U pleit voor een aaneengesloten belastinggebied en u zegt: wij willen heel graag dat de voorstellen in het rapport van de commissie-Eenhoorn wordt onderzocht. Daarvoor staan wij open.
De heer Slob (PvdA): Voorzitter. Ik hoef mijn antwoord op deze opmerking niet te herhalen.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Voorzitter. De heer Slob sprak zojuist over de beperking van de autonomie van de gemeenten. Op welke manier worden zij het meest in hun autonomie beperkt? Door ze een ander belastinggebied te geven dan zij nu hebben met een maximering voor het totaal of door het gebruikersdeel van de OZB afschaffen en ze exact dezelfde vrijheid te geven voor de besteding van de middelen? In het laatste geval hebben zij dezelfde vrijheid als in het vorige jaar, toen het gebruikersdeel van de OZB nog gold.
De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Als ik de vraag goed beantwoord, ga ik dan door voor de wasmachine of voor de magnetron?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Ik wil graag antwoord op mijn vraag. Ik stelde die omdat u sprak over beperking van de gemeentelijke autonomie. Die beperking is niet aan de orde. Ik wil graag dat u ook eens de keus maakt die ik aangeef.
De heer Slob (ChristenUnie): Uw vraagstelling is, wat cryptisch geformuleerd, de samenvatting van uw betoog. Ik heb niet zo veel zin om in dergelijke cryptische omschrijvingen terecht te komen. U weet wat er op dit moment gebeurt, want volgens mij staat uw telefoon roodgloeiend, ook van al die CDA-bestuurders. Er wordt een inbreuk gemaakt op de vrijheid die gemeenten nu hebben om zelf een belasting te heffen, daarvoor een bestemming te vinden en zich aan hun burgers te verantwoorden voor die bestemming en voor de hoogte van die belasting. Daar komt u nu vanuit het Rijk met uw vingers aan zonder er een alternatief naast te leggen waarmee men op een andere manier kan doorgaan. Dat is de kwestie op dit moment.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Volgens mij is de vrijheid van de besteding meer van belang dan de vrijheid om een bepaald tarief te heffen. U noemt het alternatief van Eenhoorn, maar dan moet u onmiddellijk erkennen dat ook daarin niet meer de vrijheid van tarief zit.
De heer Slob (ChristenUnie): Ik zei: dat is de kwestie. Wij kunnen een heel breed betoog houden dat er toch geld naar de gemeenten toe komt, dat het versleuteld wordt, dat wij wat vragen stellen over de compensaties en dergelijke. Dat is allemaal waar. Het zou er nog bij moeten komen dat het geld er niet kwam. Dan zou het veel ernstiger zijn. Maar dat doet er niet aan af dat er een inbreuk wordt gemaakt op een vrijheid die de gemeenten nu hebben en die zij in ieder geval voor een X aantal jaren kwijt zijn, mocht er ooit nog een alternatief komen à la Eenhoorn of wat dan ook. De PvdA heeft ook een plan gelanceerd en er zijn misschien nog een paar te bedenken. Wij moeten er niet omheen draaien. Laten wij het helder en scherp neerzetten. Het kan een keuze zijn, maar het is in ieder geval niet onze keuze.
De onderbouwing van het wetsvoorstel vergt naar onze mening meer dan alleen een verwijzing naar het wegnemen van irritatie bij burgers, het doorvoeren van een lastenverlichting en het wegnemen van een onwenselijke doorkruising van het inkomensbeleid van de landelijke overheid. Wij vinden geen van die drie argumenten overtuigend. Eigenlijk is het een soort motie van wantrouwen in de richting van het lokaal bestuur. Kennelijk is de landelijke overheid van mening -- dat moet minister Remkes dan hardop uitspreken -- dat dit belastinginstrument de lokale overheid niet kan worden toevertrouwd, alle mooie woorden over bestuurlijke integriteit ten spijt die wij hier in de afgelopen jaren hebben gesproken. Om die schijn te vermijden wil de fractie van de ChristenUnie, voordat tot afschaffing van de bewoners-ozb wordt overgaan, eerst de discussie voeren over mogelijke alternatieven en daarin keuzen maken. Wij zijn van mening dat het gekoppeld moet zijn aan dit wetsvoorstel en aan de keuzen die je uiteindelijk maakt. Dat moet je in een totaalbeeld kunnen afwegen.
Het wegnemen van irritatie door het afschaffen van een belasting ligt voor de hand. Wij vinden dat irritatie over de ozb door de bewoners moet worden geuit bij hun lokaal bestuur. Zij moeten daarmee in overleg gaan en het niet bij de rijksoverheid neerleggen. Voordat ik hiernaartoe ging, had ik een onderwijsdebat met minister Van der Hoeven. Dat ging ook over de vraag: waar liggen de verantwoordelijkheden? Lokale besturen kwamen ook naar de rijksoverheid: wilt u ons probleem oplossen? De minister zei terecht: neen, dat doe ik niet, want dat hoort bij uw verantwoordelijkheid. Zo zouden wij moeten omgaan met al die brieven die wij ontvangen, die de heer Van Beek ontvangt en die het kabinet ontvangt over de ozb. Die moeten wij netjes terugleggen bij de lokale overheid. Daar moet de discussie worden gevoerd.
Waar komt die irritatie vandaan? De regering zegt dat de irritatiefactor vooral zit in het hanteren van verschillende tarieven en in de door de burgers ervaren beperkte verantwoording door gemeenten van de ontwikkeling van die tarieven. Dat is wat anders dan de stelling dat de ozb-heffing als zodanig irritatie oproept. Men kan die irritatie overigens ook in positieve zin opvatten: men is betrokken bij de heffing ervan en bij de vraag waar het geld blijft. Daarmee creëer je betrokkenheid van de burgers, maar die moeten zij wel lokaal tot uitdrukking brengen. Als je echt irritatie van burgers over gemeenten wilt wegnemen, waarom doen wij dan ook niet iets aan de parkeerbelasting, de toeristenbelasting, de precariobelasting, de hondenbelasting, de forensenbelasting, de reclamebelasting, de baatbelastingen en de roerende woon- en bedrijfsruimtebelasting? Wij kunnen er nog meer noemen. Die kunnen wij afschaffen, want ook daar is irritatie over. Laten wij dan consequent zijn. Het lijkt mij in ieder geval niet voor de hand te liggen om gemeenten toe te staan om onder andere de afvalstoffenheffing, het reinigingsrecht en de rioolheffing kostendekkend te maken, wanneer het de bedoeling is om de irritatie van burgers over gemeenten weg te nemen. Een aanzienlijke verhoging van die rechten zal toch in heel slechte aarde vallen bij de burgers. Ik begrijp dat wij daar ook iets aan moeten doen.
Ook het argument van de lastenverlichting vindt de fractie van de ChristenUnie niet doorslaggevend. De maatregel werkt denivellerend. Het is een selectieve lastenverlichting. Voor bijvoorbeeld bewoners van boerderijen, minima en bewoners van verzorgingshuizen en studentenhuizen levert de maatregel namelijk geen lastenverlichting op. Circa 850.000 huishoudens profiteren er niet van en de bovenlaag profiteert disproportioneel. Ik las deze week een zeer interessant artikel van de hand van burgemeester Leers, het orakel uit het zuiden, en burgemeester Deetman, die hier heel scherp de vinger bij legden. De lastenverlichting is bovendien in zekere zin een sigaar uit eigen doos. Het geld dat nu naar het Gemeentefonds gaat, moet namelijk ergens uit de rijksbegroting vandaan komen. Ook al wordt er extra geld ter beschikking gesteld, het geld kan niet meer ergens anders aan worden besteed, bijvoorbeeld aan zaken die een evenwichtiger koopkrachtverbetering hadden kunnen opleveren. Ik verwijs in dit opzicht ook nog met veel plezier naar de tegenbegroting van de ChristenUnie. Daarin wordt de ozb overeind gehouden en wordt toch ook geprobeerd iets te doen aan het belangrijke punt van de koopkrachtversterking.
Dan het argument van de doorkruising van het inkomensbeleid van de landelijke overheid door de mogelijkheid van kwijtschelding. Ook hiervoor geldt dat dit niet alleen is voorbehouden aan de ozb. Daar komt nog bij dat de regering er kennelijk van uitgaat dat mensen met een bijstandsuitkering niet in aanmerking mogen komen voor kwijtschelding door gemeenten. Wil de landelijke overheid de minima met een bijstandsuitkering nog harder treffen dan zij nu al doet? Dat kan toch niet waar zijn?
Dat brengt mij bij de compensatie voor gemeenten. Ik ben blij dat mevrouw De Pater daar behartigenswaardige woorden over heeft gesproken. Het blijkt dat een grote groep van gemeenten er met de voorgestelde compensatie structureel op achteruitgaat. Ik zal niet de lange lijst van gemeenten oplezen, maar het zijn er heel veel. Wij willen er graag opheldering over hebben. Het kan toch niet zo zijn dat de belofte die is gedaan dat gemeenten er niet op achteruit zouden gaan, in de werkelijkheid niet geëffectueerd wordt? Vanuit de filosofie van degenen die het wetsvoorstel hebben ingediend en mogelijk gaan steunen, schiet het dan zijn doel voorbij. Wij zullen niet stemmen voordat dit afdoende is geregeld.
De heer Van Beek heeft terecht gewezen op de positie van de kleine gemeenten. Daar kunnen best problemen gaan ontstaan. Deelt de regering onze angst -- ik geef toe dat angst een slechte raadgever is -- dat het wetsvoorstel indirect situaties creëert waarin kleine gemeenten in de problemen komen, waardoor een opschalend effect zal optreden? Dat willen wij met elkaar toch niet?
Ik sluit af. Wij worden niet warm van dit wetsvoorstel en zullen het niet steunen. Als er al aanpassingen zullen komen, hopen wij dat dat de goede zullen zijn.
Reacties op 'Bijdrage debat Afschaffing gebruikersdeel OZB en maximering overige OZB tarieven'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.