Door: André Rouvoet
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
Zij geven aan in beginsel in te stemmen met de doeleinden van het voorstel; juist in strafprocessen is het immers aangewezen om aan de belangen van het slachtoffer recht te doen. Deze ondervindt immers in de eerste plaats nadeel van een misdrijf.
Dit zo zijnde hebben deze leden een aantal bedenkingen bij de totstandkoming van en de uitwerking van het voorstel.
Als zij het goed begrijpen is de grondslag van het voorstel te vinden in het kaderbesluit van 15 maart 2001, en in het verlengde daarvan de rapportage van de EC over de uitvoering daarvan van 16 februari 2004. Kennelijk komt uit de rapportage een andere opvatting naar voren over de meest gewenste vorm van implementatie van het kaderbesluit dan de regering tot dan had (en nog heeft?). De regering koos voor implementatie via instructies en aanwijzingen, kennelijk dwingt de rapportage wetgeving af.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of en waarom er kennelijk geen ruimte zou bestaan de strekking van de rapportage naast zich neer te leggen en vast te houden aan de wijze waarop Nederland zelf gedacht had aan de kaderrichtlijn in de Nederlandse situatie vorm te geven. Is het verenigbaar met de thans scherper dan enige jaren terug breed gedeelde gedachte van subsidiariteit, dat vanuit de EU dwingende voorschriften worden gesteld in zaken die in eerste instantie prima door de Lidstaten zelf kunnen worden geregeld? Indien de kaderrichtlijn hiertoe geen ruimte biedt, ziet de minister hierin aanleiding om de richtlijn ter discussie te stellen?
Het wetsvoorstel zelf geeft aanleiding tot kritische opmerkingen op onderdelen. Deze leden hebben zich ook enigszins verbaasd over de stelling dat het wetsvoorstel op hoofdlijnen in de adviesrondes wordt onderschreven; zo spreekt het college van PG’s in hun bijdrage over ernstige bedenkingen over de uitwerking.
Zo deze leden het goed zien is het voornaamste bezwaar dat door de formele versterking (in plaats van de tot dusverre informele) van de positie van het slachtoffer doorlooptijden ernstig kunnen worden vertraagd, bijvoorbeeld door het opvragen van documenten, het wel/niet aanwezig zijn op de zitting, enzovoorts, met als gevolg meer aanhoudingen van de zitting. Kan daarvan een inschatting worden gemaakt. Zijn in relatie daarmee de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel niet te laag begroot?
Bij de vrij algemeen gevoelde stelling dat slachtoffers meer plaats in het strafproces toekomt, past een kanttekening: niet altijd is alles zwart-wit; daders kunnen ook slachtoffer zijn of slachtoffers kunnen ook daders zijn. Dit roept de vraag op of in alle gevallen het slachtoffer een plaats moet krijgen in het proces. Het antwoord op die vraag wordt nu volledig overge-laten aan de OvJ, cq. in beroep de rechter. Verdient het overweging op dit punt ook in de wet enige normering te geven? Verdient het bijvoorbeeld aanbeveling de weigeringsgronden in artikel 51b, derde lid, ook van toepassing te verklaren op het aanwezig zijn van het slachtoffer ter terechtzitting en de mogelijkheid een verklaring af te leggen?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om een nadere onderbouwing van het besluit om slachtoffers niet het recht te geven getuigen aan te brengen en te doen horen. Op het moment dat het slachtoffer in tal van opzichten een formele positie krijgt in het proces, zal dit door menig slachtoffer moeilijk te begrijpen zijn. Afgezien van het systematische bezwaar (slachtoffer heeft geen zelfstandig vervolgingsrecht), wat is hier eigenlijk op tegen?
In het verlengde daarvan stellen zij de vraag waarom vragen aan getuigen en deskundigen beperkt moeten zijn tot vragen over de schadevergoeding. Het lijkt er hiermee op alsof het wetsvoorstel suggereert slachtoffers meer rechten toe te kennen, terwijl het feitelijk gevolg van het wetsvoorstel niet veel meer is dan het voortzetten van het reeds bestaande spreekrecht, met daaraan toegevoegd enige verruiming van de mogelijkheden om in de fase van het strafproces al een schadevergoeding te eisen.
Het slachtoffer heeft het recht een schadevergoeding te vorderen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of overwogen is de schadevergoeding ook in andere vormen dan geld te gieten. Dit zou aansluiten bij experimenten die wel zijn en worden gehouden om dader en slachtoffer elkaar te laten ontmoeten en daarbij tot bepaalde vormen van genoegdoening te komen.
Reacties op 'Verslag Versterking positie slachtoffer in het strafproces'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.