Bijdrage Joël Voordewind algemeen overleg Raad Butienlandse Zaken

donderdag 21 januari 2010 15:00

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ook mijn fractie spreekt haar medeleven uit naar de Nederlandse en de Haïtiaanse slachtoffers en de nabestaanden.

Ik heb de brief van de minister van Buitenlandse Zaken gelezen en spreek mijn waardering uit voor het feit dat hij dermate snel gereageerd heeft. Ook waardeer ik het dat hij zo betrokken is bij Haïti en de mensen wier familieleden daar wonen. Ik doel onder andere op de bijeenkomst in de Arena in Amsterdam. Ik ga ervan uit dat de minister inventariseert welke mogelijkheden Nederland heeft, los van de eerste noodhulp, om hulp te bieden in de eerste fase van de wederopbouw. Ik doel onder andere op de aspecten die de WRR heeft genoemd. Wat kan Nederland doen met zijn aanvullende expertise? Wat kan zijn meerwaarde zijn bij de wederopbouw? Ik denk bijvoorbeeld aan schoon drinkwater. Misschien moeten wij staatssecretaris Huizinga-Heringa daarbij betrekken. Laat de minister zijn gedachten daar al over gaan?

Ten aanzien van de schuldkwijtschelding zei de minister voor Ontwikkelingssamenwerking dat Nederland daarbij zijdelings is betrokken. Kan hij dat verduidelijken? Moeten er nog schulden worden betaald? Zo ja, hoe werkt dat dan? Wat zouden wij op dat punt nog kunnen doen?

Ik ben het met mevrouw Ferrier eens dat, als wij moeten leren van de situatie die na de tsunami ontstond, wij dienen te beseffen dat de coördinatie ter plaatse verschrikkelijk belabberd was. Dat bleek vooral in de beginfase. Ik ben eerder in noodhulpgebieden geweest en zag dat de Verenigde Naties vaak te laat begonnen met coördineren. Ik begrijp dat het heel lastig is, maar de Verenigde Naties zouden eigenlijk vanaf de tweede of de derde dag met coördineren moeten beginnen om te voorkomen dat alle ngo's hun eigen ding gaan doen. Hoe kan OCHA ter plaatse heel snel de leiding nemen?

Ik kom op de coördinatie door het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ik neem aan dat daarover overleg plaatsvindt met de Nederlandse organisaties die in Haïti werken. Coördineert het ministerie dat overleg? Heeft het die organisaties gevraagd om met het ministerie om de tafel te gaan?

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking zei dat hij de inkomsten van de SHO gaat verdubbelen. Daar ben ik blij om, want daarmee stimuleert hij ook het particulier initiatief. Er zijn echter ook organisaties die niet in de SHO vertegenwoordigd zijn. Ik noem Woord en Daad Armoedebestrijding en ZOA Vluchtelingenzorg. Woord en Daad Armoedebestrijding is de grootste MFS-organisatie die in Haïti aanwezig is. ZOA Vluchtelingenzorg is een belangrijke noodhulporganisatie. Die maakt geen onderdeel uit van de SHO. Is de minister voor Ontwikkelingssamenwerking bereid om de particuliere gelden te verdubbelen, met name voor die organisaties die MFS ontvangen en heel actief zijn in Haïti?

Labels
Bijdragen
Joël Voordewind

« Terug

Archief > 2010 > januari