Bijdrage Ed Anker debat onderwijsachterstanden

woensdag 02 december 2009 10:00

De heer Anker (ChristenUnie): Al in 2001 werd geconcludeerd dat er veel beweeglijkheid zit in het onderwijsachterstandenbeleid van de rijksoverheid. Dezelfde conclusie wordt nu ook over de afgelopen jaren getrokken. In ieder geval is de eerste belangrijke les voor de komende tijd: stabiliteit in beleid om onrust in het veld te voorkomen.

Dit kabinet heeft een aantal belangrijke beleidsinstrumenten op de rails gezet om achterstanden in het onderwijs weg te werken. Over de effectiviteit valt nog niet veel te zeggen, maar programma’s voor de voor- en vroegschoolse educatie kunnen wel een goede bijdrage leveren aan het verminderen van achterstanden en het verbeteren van de startpositie in groep 3. In onze verwachtingen van scholen gaat het om het wat en niet om het hoe: we mogen vertrouwen op schoolleiders, leraren en bestuurders dat zij onderwijs van een goede kwaliteit leveren, zonder voorwaarden te stellen aan uitkomsten van toetsen. Binnen die grenzen kunnen wij kijken of de doelen worden gehaald.

De ChristenUnie vindt het belangrijk dat gemeenten de ruimte krijgen om onderwijsachterstanden te bestrijden. Zij zijn het beste in staat om dit achterstandenbeleid deel te laten uitmaken van een integraal jeugdbeleid. Het risico voor de komende tijd is wel dat de omvang van het door de gemeente beschikbaar gestelde budget de doelen voor beleid gaat bepalen. De groei van het Gemeentefonds staat op nul en het is de vraag of de inzet op onderwijsachterstanden overal op peil blijft. Hoe voorziet de staatssecretaris dit voor de komende jaren?

Uit de onderzoeken blijkt bijvoorbeeld dat over de effecten van schoolbegeleiding weinig bekend is. Het uitblijven van een evaluatie van schoolbegeleiding kan volgens het onderzoek een nadelig effect hebben op de bijdrage van gemeenten aan de schoolbegeleiding. Hoe ziet de staatssecretaris dit?

Volgens Sardes sluiten de definities van de doelgroep van scholen en gemeenten niet goed aan. Scholen gaan uit van een definitie van de doelgroep op basis van leerlinggewichten en gemeenten bepalen zelf de definitie. Is op lokaal niveau nog wel scherp over welke doelgroep het gaat? De onduidelijkheid heeft ook gevolgen voor het behalen van doelstellingen. Volgens de gewichtenregeling halen veel gemeenten formeel de doelstelling wel. Omdat de gemeenten zelf een ruime definitie hanteren van de doelgroep, wijkt hun oordeel af van dat van de scholen.

In ieder geval laat het bereik van de voorschoolse doelgroep een stijging zien van 53% in 2007 naar 80% in 2009. In het bereik van de vroegschoolse doelgroep is echter een daling van 67% naar 57% te zien. Worden de cijfers door onduidelijkheid over de definitie beïnvloed? Voor de vroegschoolse educatie moet in het bijzonder een inhaalslag plaatsvinden in gemeenten buiten de vier grote gemeenten. Het is in ieder geval goed dat het kabinet inzet op impulsgebieden via dan wel bovenop de gewichtenregeling.

De ChristenUnie vindt ouderbetrokkenheid van groot belang, zeker daar waar de taalvaardigheid van ouders niet op peil is. Per VVE-programma is de ouderbetrokkenheid anders vormgegeven. Slechts in 20% van de gemeenten wordt met gezinsgerichte programma’s gewerkt; voor ouderbetrokkenheid ligt het percentage hoger. Het is goed dat de staatssecretaris blijft monitoren hoe ouderbetrokkenheid vorm krijgt. Ouderbetrokkenheid kan echter op allerlei manieren plaatsvinden. Het bieden van een informatiebijeenkomst wordt hier ook al onder gerekend. Wil de staatssecretaris ook eens kijken naar het aanbod van gezinsgerichte programma’s en bekijken of voorbeelden van dit aanbod in de handreiking voor instellingen kunnen komen?

Wij zullen ervoor moeten waken dat wij te veel gaan eisen van kleuters in groep 1 en 2. Gisteren kregen wij hier een noodoproep over binnen. De AOb heeft hier onderzoek naar gedaan. Daaruit blijkt dat leerkrachten de trend zien dat de prestatiedruk op kleuters toeneemt. Eerder gaf de staatssecretaris aan niet de ontwikkeling te herkennen dat kleuters steeds vroeger beginnen met lezen, schrijven en rekenen. Is hier onderzoek naar gedaan? 65% van de ondervraagde leerkrachten gebruikt de extra lesmethoden in de kleuterklas alleen omdat het moet. Zij vinden dat de methoden niet ten goede komen aan het onderwijs. Herkent de staatssecretaris dit beeld? Wil de staatssecretaris met betrekking tot prestatiedruk bij kleuters wel de vinger aan de pols houden?

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen over de Molukse kinderen die het niet goed doen in het onderwijs. Ik heb onlangs een gesprek gehad met leden van het LSEM. In haar brief naar aanleiding van een onderzoek naar dit probleem schrijft de staatssecretaris dat zij het LSEM blijft ondersteunen, zij het met wat minder geld. Ik begreep echter van de mensen zelf dat het generieke beleid niet altijd even goed aansluit bij Molukse kinderen, omdat er nog steeds veel onduidelijkheid is over de Molukse achtergrond. De Molukkers zelf geven aan dat zij in een sterk mondelinge cultuur, een verhalencultuur, leven. Verbaal weten zij zich over het algemeen prima te redden. Juist in het schrijven ontstaan achterstanden. Ik vond dat opmerkelijk en vroeg mij af of iets soortgelijks voor meerdere groepen zou gelden. Eigenlijk vroegen zij mij -- de heer Van Dijk preludeerde daar volgens mij ook al op -- of de staatssecretaris bereid zou zijn om het LSEM heel specifiek te ondersteunen en de mogelijkheid te geven om echt inzicht te krijgen in de specifieke problemen van deze groep en om die vervolgens bekend te maken. Het grootste deel van het probleem zal waarschijnlijk op te lossen zijn op het moment dat het gesprek over dit onderwerp met de leraren wordt aangegaan. Een leraar moet zoiets namelijk ook even weten.

Labels
Bijdragen
Ed Anker

« Terug

Archief > 2009 > december