André Rouvoet: Voorzitter. Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat ik de nodige aarzelingen had over het wetsvoorstel. Ook het wetgevingsoverleg van afgelopen maandag en het betoog van de minister hebben voor mijn fractie een aantal extra vragen opgeroepen en hebben niet duidelijker gemaakt waar de meerwaarde en het belang van het wetsvoorstel liggen. Dat was ook de reden om afgelopen maandag voor te stellen om de behandeling niet meteen in het wetgevingsoverleg af te ronden, maar er nog eens goed over na te denken en er plenair op terug te komen.
Het debat kende maandag ook enkele wonderlijke momenten op punten waarop ineens de vraag opkwam hoe het in die situaties moet. Ik heb een paar punten opgeschreven. Over de leeftijdsgrens aan de onderkant zei de minister bijna letterlijk dat die eigenlijk 12 jaar zou moeten zijn, maar dat hij kiest voor 14 jaar, want als je op 16 jaar gaat zitten, zit je feitelijk op 18 jaar. Dat vond ik een fantastische redenering, maar niet een erg inhoudelijke argumentatie voor de grens van 14 jaar. Die argumentatie ontbrak ook al in de memorie van toelichting, maar ik vond deze redenering te mooi om haar niet aan te halen. Ik weet dus nog steeds niet waarom het nou precies 14 jaar moet zijn en waarom 16 jaar niet meer voor de hand ligt.
Een ander punt betrof de door de heer Van der Staaij met een amendement aan de orde gestelde bovengrens. De minister zei: als je de bovengrens op 70 jaar stelt, sluit je de mensen daarboven eigenlijk uit, en daarmee zeggen wij in feite tegen hen dat zij er niet meer bij horen. Dat vond ik ook wel een aardige, want de minister zegt dus in feite dat je pas echt bij de samenleving hoort als je een potentiële delinquent bent, want dan tel je in deze samenleving echt mee. Ook dat vond ik niet echt een heel sterke benadering, maar wel een aardige vondst.
Een ander punt is iets serieuzer. De minister zei terloops dat bijvoorbeeld hem niet om zijn papieren gevraagd hoeft te worden, want als de mensen zeggen: ’’Kijk, daar loopt Donner’’, is dat op zich al voldoende. Dat zei hij ook in de richting van de heer De Wit, ook een bekende Nederlander. Dat vind ik een iets belangrijker punt, want het kan het alter ego van de minister uit Kopspijkers wel zijn. Het is dus de vraag of je in een kleine gemeenschap niet om je identiteit hoeft te worden gevraagd omdat men toch wel weet wie je bent. Om een ander voorbeeld te noemen: het viel mij op dat onze kroonprins toch echt zijn paspoort moest tonen bij het aangeven van prinses Amalia, terwijl iedereen wist dat hij prins Willem-Alexander is. Toch werd er naar het paspoort gevraagd. Ik neem aan dat ook de minister te zijner tijd, als dit wetsvoorstel doorgaat, gewoon naar zijn papieren wordt gevraagd. Er waren dus best aardige momenten, maar het kernpunt in het debat was toch de meerwaarde.
Daarbij kwamen de voorbeelden om de hoek kijken. Ik vond en vind die voorbeelden verre van overtuigend. Er wordt gezegd dat er niet in het wilde weg naar identiteit zal worden gevraagd, dat men niet de wijken in zal gaan zoals de heer Eerdmans suggereerde. Dat wordt eruit gehaald, we hebben vastgesteld dat dit niet de strekking van dit wetsvoorstel is. Wel komt men iedere keer met het voorbeeld van de hangjongeren. Het is de vraag of dit wets-voorstel nodig is om dit soms inderdaad vervelende probleem op te lossen. Ik onderken dat het, bijvoorbeeld in de sfeer van strafbare feiten, heel vervelend kan zijn als iemand zijn naam niet wil geven of een brutaal antwoord geeft. Het is echter de vraag of de reactie die dit wets-voorstel suggereert, namelijk om er een strafbaar feit van te maken waardoor de mogelijk-heid ontstaat om die persoon op te pakken, overtuigend is. Hetzelfde geldt voor ramptoerisme bij de hulpverlening. Dat vond ik, eerlijk gezegd, een ongelukkig voorbeeld. Ik heb er vooral moeite mee dat dit wetsvoorstel, alleen om het werk van de politie te vergemakkelijken, een strafbaar feit construeert ten aanzien van burgers aan wie niets anders te verwijten valt dan dat ze op een bepaald moment hun paspoort niet bij zich hebben. En dat terwijl er formeel geen draagplicht bestaat, alleen een toonplicht, wat het nog extra lastig maakt. Ik erken met de politie dat het wenselijk is dat in dergelijke situaties mensen uit de anonimiteit moeten kunnen worden gehaald. Een uitbreiding van bevoegdheden is dan één ding, maar de creatie van een strafbaar feit is toch echt iets anders. Mijn grootste bezwaar zit ’m niet in die toonplicht en ook niet in de uitbreiding van bevoegdheden naar andere taakonderdelen van de politie, maar meer in de strafbaarstelling. Ik heb nog geen overtuigende situatie gehoord waarin strafbaar-stelling echt proportioneel is en ook werkelijk helpt, anders dan dat zij bijdraagt aan de positie van de politie.
Dan is er nog de vraag of het wel of geen algemene identificatieplicht betreft. Ik heb daar al het een en ander over gezegd. Mevrouw Griffith zei dat het daar eigenlijk wel op neerkomt, hoe het ook wordt genoemd. Anderen vinden de strekking van het wetsvoorstel weer zeer beperkt. De minister lijkt met zijn voorbeelden een heel principiële lading aan het geheel te hebben gegeven, mevrouw Van der Laan vindt het weer een heel ingrijpend wets-voorstel. Ik weet het allemaal niet meer, maar ik denk wel dat het wetsvoorstel door de toe-lichting van de minister een zwaardere lading heeft gekregen dan nodig. Dat stemt mij wat wantrouwig, ook omdat de systematiek met de strafbaarstelling omwille van de vergemakke-lijking van de taak van de politie nogal verregaand is. Ik ben er niet warm voor te krijgen. Hoe dan ook, alle voorbeelden die tot nu toe in de Kamer zijn gegeven wijzen in ieder geval op een brede steun in de Kamer voor het bij de begroting van Justitie gelanceerde plan van de ChristenUnie voor de ’’doe-normaalbenadering’’. De strekking van dat plan is om dergelijke situaties op te lossen via een ’’doe-normaal-bevel’’ van de rechter. De minister zei hierop uitvoerig terug te komen in een brief. Natuurlijk ben ik content met deze steun voor ons plan.
Ik denk dat ik het hierbij kan laten. Ik heb even gespeeld met de gedachte om een amendement in te dienen om de strafbaarstelling eruit te halen, juist omdat ik geen bezwaar heb tegen de uitbreiding van de bevoegdheid en de toonplicht als zodanig. Het raakt namelijk wel de kern van het wetsvoorstel: het is precies bedoeld voor die situaties waarin de politie nul op het rekest krijgt. Ik heb evenwel nog steeds geen goed argument gehoord voor onze fractie om dit wetsvoorstel te steunen. Maar misschien helpt de uitnodiging van de heer Wolfsen om op nul te beginnen en de Kamer uit te leggen wat de toegevoegde waarde ervan is.
De heer Jager (CDA): Wat heb je aan een maatregel als je geen stok achter de deur hebt?
André Rouvoet: Die vraag kan in feite ook worden gesteld met betrekking tot de huidige identificatieplicht. De strafbaarstelling die nu wordt geïntroduceerd, heeft namelijk een heel algemene strekking, terwijl die sanctie tot dusverre alleen geldt voor voetbalwedstrijden en in het openbaar vervoer. In andere gevallen is er geen sanctie op het niet nakomen van de identificatieplicht. Dat is wel boeiend. Zoals gezegd, ik zal mijn amendement niet indienen, maar hoor wel graag van de minister een reactie op de gedachte die daarin is vervat.
De heer Jager (CDA): Juist daardoor is het in de situaties die de heer Rouvoet als voorbeeld noemt ook wel een loze plicht, omdat er geen sanctie op staat.
André Rouvoet: Ik heb het amendement uiteindelijk dan ook niet in-gediend. Het wetsvoorstel is juist ingediend voor situaties waarin de politie iemands identi-teit wil weten, maar de betreffende persoon een brutaal antwoord geeft en niet zegt wie hij is. Daar wil de minister iets aan doen. Ik voel ook wel aan dat het, gelet op de geschiedenis van dit wetsvoorstel, niet helemaal redelijk zou zijn om een amendement in te dienen om de straf-baarstelling te schrappen. Daar ligt echter wel het probleem voor mijn fractie. Ook ik onder-ken dat bij de politie de behoefte bestaat om aan mensen te kunnen vragen wie zij zijn. De vraag is echter of het proportioneel is om mensen bij een ontwijkende of beledigende reactie strafbaar te stellen, op te pakken en mee te nemen. De minister heeft het ramptoerisme als voorbeeld gegeven. Ik moet er niet aan denken dat de politie na een ongeluk drukker is met het oppakken van mensen die hun naam niet willen opgeven dan met het bestrijden van de ramp.
Reacties op 'Bijdrage debat Wet uitgebreide identificatieplicht'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.