André Rouvoet: Voorzitter. De vorige week in het wetgevingsover-leg heb ik een zestal redenen genoemd waarom mijn fractie het voorliggende wetsvoorstel toch wel wat merkwaardig vindt. Wij hebben er over gedebatteerd en een aantal punten liggen wellicht wat minder zwaar, maar in de kern blijven wij toch wat moeite houden met de achterliggende gedachte en de redenering die de minister ter toelichting heeft gegeven in het wetgevingsoverleg. De minister zei op een gegeven moment letterlijk: ’’Door het niet een straf maar een maatregel te noemen heb ik de ruimte om los te koppelen van de ernst van de feiten en veelplegers twee jaar van de straat te halen.’’
Welnu, die redenering was al erg aanwezig bij het doorlezen van de stukken en dat stuit mij tegen de borst. Aanvankelijk was het een bijkomende straf in de benadering van de minister. Naar aanleiding van adviezen is het een maatregel geworden, maar de gedachte dat het eigenlijk een straf is, zit nog wel in de stukken en in de toelichting en de formuleringen die de minister de vorige week koos: als het niet lukt en wij niets kunnen doen, zijn ze in ieder geval wel twee jaar van de straat geweest en hebben ze niet nog meer delicten kunnen plegen. Ik deel natuurlijk de wens om te voorkomen dat mensen delicten plegen, maar ik vind het wel een principieel uitgangspunt van ons Wetboek van Strafrecht dat de straf in overeenstemming moet zijn met de ernst van het delict. Dat is het uitgangspunt. Daar kun je van afwijken. Dat hebben wij gedaan bij de SOV-maatregel. Dat was precies de reden waarom mijn fractie zeer gereserveerd stond tegenover de SOV-maatregel. Het heeft een tijdje geduurd voordat wij over de streep waren getrokken, omdat wij vreesden dat de strafduur te zeer losgekoppeld zou worden van de aard van de feiten.
Mijn fractie is toen over de streep getrokken omdat bij de SOV centraal staat het aanbieden van een programma dat gericht is op afkicken en dus op de problematiek die ten grondslag ligt aan het veelplegerschap, de draaideurcriminaliteit. Ik moet eerlijk zeggen dat ten aanzien van het onderhavige wetsvoorstel de Kamer in de discussie tot vorige week maan-dagavond veel nadruk legde op dat aspect van de programma’s, terwijl dit in de redenering van de minister een ondergeschikte rol speelde. Ik meen dat wij niet te gemakkelijk over genoemd uitgangspunt in het Wetboek van Strafrecht mogen heen stappen. Dat bracht mijn fractie dan ook tot de stelling dat de ISD niet zou moeten gelden voor, wat ik maar noem, de onbekeerlijke veelplegers. Deze zou je dat niet moeten aandoen, omdat dan, zoals de minister in de stukken zelf aangeeft, alleen nog rest de kale opsluiting.
Daarover hebben wij de vorige week uitvoerig gesproken. Een meerderheid van de Kamer heeft aangegeven dat er altijd wel het perspectief van behandeling moet zijn. De minister heeft natuurlijk wel gelijk waar hij zegt dat je pas weet of iemand echt onbekeerlijk is als je het geprobeerd hebt met een programma en het uiteindelijk niet lukt. Daar zit best een
probleem. Er kan een moment komen dat je moet concluderen dat de maatregel niet werkt. Echter, als vanaf het begin louter kale opsluiting het perspectief is omdat ze dan twee jaar van de straat zijn, vinden wij dat wij het niet moeten doen. Als er altijd een programma wordt aangeboden, dan kan het zijn dat het nergens toe leidt. Welnu, in de gevallen waarin het nergens toe leidt, moet de ISD worden afgebroken, omdat anders alleen nog de kale opsluiting resteert. Als wij het daarover eens zouden kunnen worden met de minister, zou dat voor mijn fractie een belangrijk punt zijn in het debat. Daarmee heeft hij mij nog niet enthousiast gemaakt voor het wetsvoorstel – ik heb nog meer kritiekpunten – maar dit is wel een heel principieel punt dat de grondtoon van mijn bijdrage heeft bepaald en ook vanavond bepaalt.
Het mag ook niet zo zijn dat wij pro forma aan iedereen iets gaan aanbieden. Het moet echt gaan om een programma dat gericht is op het beëindigen van de problematiek. Kort en goed, de terughoudendheid die kenmerkend was bij de introductie van de SOV-maatregel, vond ik tot voor kort, in ieder geval in de benadering van de minister opvallend afwezig. Die terughoudendheid is pas in de loop van het debat naar voren gekomen. Te vaak kom ik in de stukken termen tegen zoals ’’een signaal van de wetgever’’. Op pagina 12 van de nota naar aanleiding van het verslag kom ik het woord ’’signaal’’ vijf keer tegen. Ik ben dat niet van deze minister gewend. Wij maken geen signaalwetgeving, want voor je het weet, zitten wij met symboolwetgeving. Het moet substantie hebben of wij moeten het niet doen.
Een ander punt van kritiek is de beperking van dit wetsvoorstel tot de vier grote ste-den, in ieder geval voor de komende tijd. Op pagina 17 van de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister nog dat dit voor 2004 zal gelden, vanwege gebrek aan capaciteit en geld. In het debat had hij het echter over de komende jaren. Of wij introduceren een maat-regel die algemeen door het OM gevorderd kan worden of wij doen het niet. Ik vind het raar om een maatregel in het Wetboek van Strafrecht op te nemen die alleen in de vier grote steden gevorderd mag worden. Ik heb dan ook een amendement ingediend om de passage ’’op vor-dering van het OM’’ te schrappen. Ik heb sterk de indruk dat die passage mede bedoeld is om het mogelijk te maken dat de lijn van het OM – via een aanwijzing of anderszins – beperkt kan worden tot de vier grote steden zolang dit qua capaciteit noodzakelijk is. Is het met de huidige tekst denkbaar dat het OM in Groningen of in Limburg een ISD-maatregel vordert of wordt dat straks geblokkeerd? Wat is de bedoeling van de minister? Ik ben er vooralsnog nog niet van overtuigd dat er voldoende andere redenen zijn om die passage in de wet te hand-haven. De wijziging van de regeling van de voorlopige hechtenis is alleen nodig om een groep veelplegers binnen het bereik van ISDmaatregelen te brengen, namelijk verdachten van mishandeling en vernieling. De bedoeling is niet om de voorlopige hechtenis aan te passen op zelfstandige afwegingsgronden, maar dit is louter functioneel.
De minister schrijft al in de memorie van toelichting – kennelijk ter geruststelling – dat daar verder geen gebruik van zal worden gemaakt. Er wordt voorlopige hechtenis mogelijk gemaakt voor twee misdrijven waarvoor dit tot nog toe niet gold, maar er wordt bij-gezegd dat ervan wordt uitgegaan dat hier geen gebruik van wordt gemaakt. Dit is alleen no-dig om de ISD-maatregel voor die categorie te kunnen opleggen. Ik heb dit een instrumenteel gebruik van het strafrecht genoemd. Ik houd dit staande. Ik vind dit een oneigenlijk gebruik van de voorlopige hechtenis. Ik had niet van deze minister verwacht dat hij op die manier omgaat met een algemene regeling.
De heer Wolfsen (PvdA): Het AO over het huiselijk geweld dat vanmiddag gehouden zou worden, is afgeblazen, maar ik had daarbij aan de orde willen stellen dat deze wetgeving heel goed gebruikt kan worden ten opzichte van de plegers van huiselijk geweld. Deze verdachten kunnen dan worden opgepakt en hoeven niet alleen te worden ontboden. In slechts 60% van de gevallen geeft men gevolg aan de oproep van de politie. Is dit wellicht een bijkomend argument om u over de streep te trekken?
André Rouvoet: Ik vind dat je eerlijk moet zijn in je argumentatie. Of wij vinden dat voor een bepaald delict voorlopige hechtenis mogelijk moet worden gemaakt of wij vinden dat hiervoor voorlopige hechtenis niet mogelijk moet zijn. In het laatste geval moeten wij dit niet formeel mogelijk maken alleen maar om de ISDmaatregel binnen bereik te krijgen. Het is niet de bedoeling om enkelvoudige mishandeling onder de regeling voor voorlopige hechtenis te brengen, zoals de minister in de memorie van toelich-ting aangeeft. Hij voegt hieraan toe dat wij ervan uit kunnen gaan dat hier verder geen mis-bruik van zal worden gemaakt, zodat dwangmiddelen of -maatregelen worden toegepast op die categorie verdachten. Het is alleen nodig om de ISD-maatregel breder toepasbaar te maken. Dit is geen goede benadering van het strafrecht.
De heer Jager (CDA): Als dit wordt geplaatst in het kader waarbinnen deze wetgeving ons is voorgelegd, is sprake van een andere benadering. Er moet dan meer aan de hand zijn dan een simpele, eenvoudige mishandeling. In dit kader spreken wij over veelplegers c.q. meerplegers, waarbij recidive aan de orde is. Het bieden van die mogelijkheid binnen dit kader ligt anders dan alleen de benadering op basis van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
André Rouvoet: Ik kijk daar dus iets anders tegenaan. De minister stelt, het niet te doen om de voorlopige hechtenis als zodanig mogelijk te maken voor deze delicten, maar om deze maatregel op te kunnen leggen, waar overigens geen gebruik van zal worden gemaakt. Ik vind dat niet zorgvuldig, maar kennelijk verschillen wij hierover van mening.
Voorzitter. In het wetgevingsoverleg heb ik gezegd dat op zichzelf de gedachte om de SOV en de stelselmatige daders in één maatregel, de ISD, samen te voegen niet zo onlogisch is. Ik heb echter aarzelingen of alle consequenties daarvan wel goed zijn doordacht. Voor de SOV zijn de programma’s duidelijk, maar voor de stelselmatige daders moeten wij dit af-wachten. Wij weten nog niet hoe een en ander er uitziet. In de tweede nota van wijziging was een omissie hersteld, maar daaruit sprak nog sterk dat het vijfde lid – dat de minister met een royaal gebaar direct terugnam en nu bij nota van wijziging heeft hersteld – nog helemaal was toegespitst op de verslaafden, onder andere via een deskundigenrapport. Dat is nu dus hersteld.
Uit het vijfde lid van artikel 38p blijkt ook dat het wetsvoors tel mogelijk onvoldoende is doordacht. Hierin is sprake van een voorwaarde die kan inhouden dat de veroordeelde zich ambulant of intramuraal laat behandelen. Dat is het wezen van het de SOV-maatregel, zoals neergelegd in het vijfde lid. Het gaat daarbij om het afkicken in een behandelingsinrichting. De strekking van de bepaling is dat men in een SOV-inrichting komt, waarbij er een goede mogelijkheid is om er binnen twee jaar al weer uit te komen, namelijk via afkicken. De drang daarachter is geregeld in artikel 38p. Je hoeft dus slechts onder dwang af te kicken als je jezelf daartoe bereid hebt verklaard. Artikel 38p en ook artikel 38r, de sanctie, worden gehandhaafd. In 38p, lid 5, staat niet met zoveel woorden dat het om een verslaafde gaat. Maar na de ISD-wet kunnen deze bepalingen ook slaan op een gewone, stelselmatige dader. Wat kan men zich daarbij voorstellen?
Aan welke behandelinrichting, waarvan in artikel 38p, lid 5, sprake is, moet een stelselmatige pleger c.q. een veelpleger denken? Welke behandelinrichting hebben wij daarbij op het oog? In de herdruk van de tweede nota van wijziging wordt dit probleem niet opgelost, al gaat het daarin over verschillende soorten problematieken. Het lijkt mij dat dit artikel in het kader van dit wetsvoorstel nader moet worden gewijzigd, omdat het nu is toegesneden op de SOV-maatregel. De leden 1 tot en met 4 kunnen en wellicht de andere artikelen kunnen onge-wijzigd blijven, maar dat ligt dus anders ten aanzien van lid 5. Wat is de aantrekkelijkheid voor een gewone stelselmatige dader om zich open te stellen voor een resocialisatietraject? Evenals bij de SOV is het de bedoeling dat dit betrokkene een tijdje van de straat houdt, om de woorden van de minister te gebruiken. Moeten wij het zoeken in de richting van speciale resocialisatietrajecten of -kampen?
Tijdens de behandeling van de begroting van Justitie hebben wij gesproken over de stichting Ontmoeting, die dat soort programma’s aanbiedt. Denkt de minister daaraan? Of wordt in het geheel niet gedacht aan bepaalde behandelinrichtingen?
Mijn laatste vraag betreft artikel 38s en is meer technisch van aard. Is het niet merk-waardig dat de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging niet expliciet aan een voorwaarde is gekoppeld? Of houdt artikel 38p in dat ook een voorwaardelijke beëindiging mogelijk is?
Reacties op 'Bijdrage debat Stelselmatige daders'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.