Bijdrage Arie Slob aan het notaoverleg competentiegericht onderwijs MBO

woensdag 15 april 2009 16:00

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Voor aanvang van deze vergadering is aan de vaste commissie voor OCW een petitie overhandigd door Beter Onderwijs Nederland. Ik kon daar helaas niet bij zijn, maar ik heb inmiddels de tekst kunnen lezen. Mij viel op dat ervan uit werd gegaan dat de kinderen van Tweede Kamerleden allemaal naar categoriale gymnasia kunnen gaan. Ik hoop niet dat ik de mensen teleurstel, maar een van mijn kinderen is in september met een prachtig mbo-diploma naar het hbo doorgestroomd en ik heb er nog eentje in het eerste jaar van het mbo zitten, op de afdeling Zorg en Welzijn. Zij heeft het daar erg naar haar zin. Niet alleen vanuit deze ervaring, maar ook door mijn vele werkbezoeken aan roc’s, recent nog in Terneuzen, en gesprekken met leidinggevenden, leraren en ondersteunend personeel ben ik onder de indruk geraakt van de veerkracht in het mbo en het innovatieve vermogen om het onderwijs voortdurend aan te passen aan de nieuwe eisen die de tijd, het bedrijfsleven en de vervolgopleidingen stellen. Men wil het competentiegericht onderwijs oppakken. De inzet en het enthousiasme is wel erg wisselend. Ik begrijp dat wel. Het is bijvoorbeeld op een zorgafdeling veel vanzelfsprekender om zo les te geven dan op een juridische afdeling. Men is er in de afgelopen jaren voortvarend mee aan de slag gegaan. Het is in 2007 een wijs besluit van de staatssecretaris geweest om de invoering toch nog wat uit te stellen en er zelfs meer tijd voor beschikbaar te stellen dan het onderwijsveld op dat moment vroeg. Die tijd is gebruikt. Wat mij betreft koersen wij nu verder af op de afspraken die daarover zijn gemaakt. Dat betekent dat in augustus 2010 in ieder geval voor de eerstejaars wordt begonnen met het competentiegericht onderwijs. Ik voel er weinig voor om dan met twee systemen te gaan werken. Daarna komt er een ingroeimodel, zodat in 2013, 2014 de laatste cohorten van het eindtermgericht onderwijs het mbo kunnen verlaten. Dat is dichterbij dan wij denken, maar er is nog even tijd om aandacht te besteden aan een aantal punten dat in de afgelopen tijd terecht naar voren is gebracht, en om een stuk duidelijkheid te geven waarom is gevraagd. Dat is van belang voor het draagvlak in het veld, ook van docenten en studenten, voor het competentiegericht onderwijs. Ik heb namelijk de indruk dat het gebrek aan draagvlak voor een deel te wijten is aan allerlei vragen en problemen rond de kwalificatiedossiers. Op dat gebied moet in de komende maanden een behoorlijke slag worden geslagen.

 

De heer Jasper van Dijk (SP): Deelt u mijn mening dat docenten daarin een formele stem moeten krijgen? En deelt u mijn mening dat het nu niet geregeld is in het voorstel van de staatssecretaris?

 

De heer Slob (ChristenUnie): Ik kom straks terug op de stem van de docenten en op de vraag hoe daaraan gevolg moet worden gegeven, ook met betrekking tot de kwalificatiedossiers. Het draagvlak, dat wel groeiende is, zal voor een deel afhangen van de manier waarop de discussie over de kwalificatiedossiers wordt afgerond. Tijdens een vorig overleg heeft mijn collega Ed Anker daar ook al vragen over gesteld. Hij heeft onder andere de vinger gelegd bij de gedetailleerdheid van deel C, waarover ook mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink heeft gesproken. Ik begrijp dat de staatssecretaris dat niet allemaal integraal wil vaststellen, zodat zij daarop ook politiek aanspreekbaar is en alles voldoende is verankerd in het curriculum. Je kunt je afvragen of de kennisdelen uit deel C gehaald kunnen worden en ondergebracht kunnen worden in deel B, zodat deel C als adviesdocument kan fungeren. De heer Depla legde dit ook al in de vorm van een vraag voor aan mevrouw Dezentjé Hamming. Ik houd het open. Wij moeten hierin nog een keuze maken. Ik vind in ieder geval dat er ruimte moet zijn voor regionale inkleuring. De staatssecretaris benoemt dit ook wel in haar brief, maar die ruimte moet er daadwerkelijk ook in de praktijk zijn. Ik kom op de betrokkenheid van docenten. Uiteindelijk moet het coördinatiepunt toetsen of met alles voldoende rekening is gehouden. Op welke wijze is gegarandeerd dat de stem van de docenten in algemene zin, want dat kan geen stem van iedere docent afzonderlijk zijn, voldoende wordt meegenomen? Op welke wijze wil de staatssecretaris daaraan invulling geven? Ik hecht daar wel aan. De staatssecretaris heeft aan de kenniscentra gevraagd om de overlap te verminderen en om de uitstroom met minimaal 10% te verminderen. Ik begrijp uit haar brief dat dit ook wel meer mag zijn. Graag zelfs. Ik ga ervan uit dat de kenniscentra zich aan die doelstelling, dat percentage hebben gecommitteerd en dat in de komende maanden, uiterlijk september, de resultaten zichtbaar worden. De kwalificatiestructuur moet voor de invoering op orde zijn. Deze is onlosmakelijk verbonden met het uiteindelijke moment van invoering.

 

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik veronderstel dat u hiermee alsnog antwoord hebt gegeven op mijn vraag.

 

De heer Slob (ChristenUnie): Ja, ik heb dat verbonden aan de kwalificatiedossiers en de verantwoordelijkheid die het coördinatiepunt daarin heeft.

 

De heer Jasper van Dijk (SP): Als de staatssecretaris stelt dat er geen formele inspraakbevoegdheid is van docenten, wat betekent dat voor de ChristenUnie?

 

De heer Slob (ChristenUnie): Ik vind het bijzonder als u antwoordt voor de staatssecretaris. Laten wij afwachten waar zij in eerste termijn mee terugkomt.

 

De heer Jasper van Dijk (SP): Maar in de brief staat dat er niets is geregeld.

 

De heer Slob (ChristenUnie): Zoals u begrijpt, heb ik hier een vraag over gesteld. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris in haar beantwoording niet alleen de brief voorleest. Ik ken haar zo in ieder geval niet.

 

De heer Depla (PvdA): Wat vindt u van mijn suggestie om aan het coördinatiepunt, dat de kwalificatiedossiers toetst, een soort uitvoeringstoets door een panel van docenten toe te voegen, zodat de betrokkenheid van docenten op die wijze is geregeld?

 

De heer Slob (ChristenUnie): Dat kan een optie zijn, maar de vraag is dan op welke wijze de panels worden samengesteld. Er wordt al snel gezegd dat het allemaal representatief moet zijn. Dat is echter niet altijd even eenvoudig. U hebt dit punt ook bij de staatssecretaris neergelegd. Ik ga ervan uit dat zij daarop zal ingaan. Dat kunnen wij hierbij betrekken als definitieve keuzes gemaakt moeten worden. Voorzitter. Ik vraag aandacht voor de aansluiting van het mbo op het hbo. Ik weet niet hoe mijn zoon vandaag zijn tentamen heeft gemaakt, maar in de eerste maanden gaat het in het algemeen wel redelijk. Wij weten dat die overstap niet eenvoudig is. Het is van belang dat wij daaraan meer aandacht besteden. Het is mij opgevallen dat de HBO-raad in een green paper aandacht hiervoor heeft gevraagd. Hij heeft eigenlijk toegegeven dat te veel is overgelaten aan anderen en dat hij zelf meer daarin moet investeren. De staatssecretaris stelt dat zij er rekening mee houdt dat ongeveer de helft van de mbo-studenten niet de arbeidsmarkt opgaat, maar doorstudeert. Hoe gaat zij de ontbrekende balans in het uitstroomprofiel in de komende tijd herstellen? Dat is zeker van belang. Uiteraard moet er ook een goede overloop zijn tussen het vmbo en het mbo, want daarvoor geldt precies hetzelfde. Voorzitter. Ik vraag voorts aandacht voor studenten met een beperking. Uit onderzoeken blijkt dat slechts 37% van de studenten met een beperking vindt dat de school voldoende rekening met ze houdt. Dat vind ik een zorgelijk percentage. Het is dan ook goed dat de staatssecretaris actie onderneemt, maar wat er precies gebeurt, is toch onduidelijk. Zij heeft het over het geven van handvatten om opleidingen aan te kunnen passen. Ik meen evenwel dat dit punt bij het vormgeven van de opleidingen strakker aandacht verdient. Wij kennen bij het hoger onderwijs het plan van aanpak terugdringing belemmeringen voor studenten met een functiebeperking. Ik meen dat het goed zou zijn om ook voor het middelbaar beroepsonderwijs zo’n plan van aanpak vast te stellen, zodat de positie van deze studenten structureel aandacht krijgt en, naar ik hoop, ook structureel verbetert. Mocht het nodig zijn, dan ben ik bereid hiervoor in tweede termijn een motie in te dienen. Wat de ChristenUnie betreft, koersen wij af op de invoering van het competentiegericht onderwijs in 2010, wel met inachtneming van de punten ik hier heb genoemd. Daarvoor moet in de komende maanden nadrukkelijk aandacht zijn. Ik noem met name de kwalificatiedossiers. Er dient wat ons betreft ook ruimte te zijn voor onderwijsinstellingen die om legitieme redenen nog niet helemaal kunnen voldoen aan de eisen met betrekking tot het tijdpad. Volkomen duidelijk moet zijn welke eisen gelden en welke vervolgstappen voor deze instellingen zullen gelden. In dat opzicht vraag ik om een nadere uitwerking van datgene wat de staatssecretaris daarover in haar brief aan de Kamer met betrekking tot de overgangsprocedure heeft meegedeeld.

Labels
Arie Slob
Bijdragen
Onderwijs

« Terug

Reacties op 'Bijdrage Arie Slob aan het notaoverleg competentiegericht onderwijs MBO'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2009 > april