De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. Het is maar goed dat fundamentele waarden de tand des tijds kunnen doorstaan, want anders hadden we dit debat niet meer hoeven te voeren. Het is immers alweer anderhalf jaar geleden dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid met zijn rapport over ''Waarden, normen en de last van het gedrag'' kwam. Ook de kabinetsreactie ligt er alweer ruim een jaar. Gelukkig dus maar dat échte waarden niet zo tijdgebonden zijn. Laat ik aan het begin van mijn bijdrage mogen zeggen dat dit rapport naar de mening van de ChristenUnie-fractie een waardevolle bijdrage vormt aan het politieke en maatschappelijke debat over waarden en normen. Aanvankelijk was dat naar onze smaak te smal, namelijk te veel gericht op - zoals het kabinet het noemde - de dagelijkse ergernissen van de burger en op fatsoen en respect. Hoe belangrijk die sporen op zichzelf ook waren, dit rapport - het ''derde spoor'' in de kabinetsaanpak - heeft een belangrijke verbreding en verdieping van het debat gebracht door de vraag centraal te stellen wat waardevol is in het samenleven met anderen.
Intussen zit die lange tijd tussen enerzijds de verschijning van het rapport en de kabi-netsreactie en anderzijds dit debat mij niet lekker.
Het debat werd enkele malen uitgesteld. Ik heb sterk het gevoel dat daar ook een zekere verlegenheid achter zit om een fundamenteel debat over de grondslagen van onze samenleving te voeren. Dat zijn we in de politiek gewoon niet gewend; ik heb dat bij eerdere gelegenheden ook al geconstateerd. Het is wel aardig om te vertellen dat ik in januari 2004 tijdens een bezinningsdag van - toen nog - de Samen-op-Weg-kerken over het WRR-rapport in discussie mocht gaan met de hoofdauteur, prof. Cees Schuyt. De stelling voor die discussie gaf blijk van een vooruitziende blik: ''Het inhoudsvolle debat ontbreekt in de politiek''. In de aanloop naar dit debat is mij van verschillende kanten al voorzichtig gevraagd of ik er nog wel behoefte aan had, aangezien wij toch al debatten over fraudebestrijding en terrorismebestrijding hadden gevoerd. Ook ik vind het natuurlijk van het grootste belang dat wij ook in concrete zin over waarden en normen en hun vertaling in ons maatschappelijke gedrag met elkaar spreken. Dat heeft betrekking op het terrein van de multi-culturele samenleving en integratie, op kwesties van veiligheid en openbare orde, onze omgang met de schepping (het natuurlijke milieu) en sociaal-economische vraagstukken, maar ook op onderwijs en opvoeding en mediabeleid. Dan gaat het dus over de spanning tus-sen bestrijding van criminaliteit en terrorisme en de bescherming van de privacy van burgers of over de topinkomens bij energiebedrijven en zorginstellingen tegenover de verslechterde inkomenspositie van ouderen, chronisch zieken en gezinnen. Dat gaat ook over de vraag of een imam minister Verdonk mag weigeren de hand te schudden en of het grote goed van de persvrijheid betekent dat wij alles maar goed moeten vinden, op de buis en in columns.
Over al die concrete vragen moeten we vooral met elkaar blijven spreken, maar naast - of liever: voorafgaand aan - dit soort discussies heeft een bezinning op de basiswaarden van onze samenleving naar onze overtuiging een geheel eigen betekenis. Díe bezinning is van on-ze kant steeds toegejuicht en waar het kon bevorderd. Wij hebben het dan ook zeer gewaar-deerd dat deze minister-president dat debat sinds zijn aantreden met verve heeft opgepakt en op de agenda heeft gezet en gehouden, nationaal en Europees, soms ook tegen de zin van zijn coalitiepartners in. Daarvoor onze welgemeende lof. Natuurlijk kan er verschil van mening ontstaan over de weging van waarden en daarmee over de politieke uitkomsten van een debat. Die zijn er ook genoeg geweest. Ik denk aan onze discussies over de overheidstaak om op te komen voor vooral de kwetsbare groepen in onze samenleving. Ik heb daarbij wel eens het gevoel gekregen dat op beslissende momenten onvoldoende werd beseft dat spreken over waarden en normen niet vrijblijvend is, maar ook verplicht is. Het gaat om het maken van besliste keuzen, die samenhangen met basale waarden als solidariteit en gerechtigheid.
De minister-president en ik zijn het er in ieder geval over eens dat er voor verlegen-heid of schroom om dit fundamentele debat te voeren hier in het parlement geen enkele reden bestaat. Er zijn naar mijn mening voldoende redenen om het als wetgever, als volksvertegen-woordiging en als regering wél over waarden te spreken. Ik noem drie redenen. Het parlement is de plaats waar levensbeschouwingen, ideologieën en visies op de samenleving en de inrich-ting, en dus ook haar fundamentele waarden, elkaar ontmoeten en om erkenning en herken-ning strijden.
Het tweede argument is van praktische aard. Onze debatten over beleid, wetgeving en oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken komen in het luchtledige te hangen als wij geen zicht hebben op de onderliggende waarden. Of het nu gaat om een nieuw belastingstelsel of over de legalisering van euthanasie, steeds gaat het om een weging van waarden en belangen. Deze blijven in het politieke debat te vaak impliciet.
Het derde argument is dat mensen echt verwachten van de politiek dat er wordt ge-sproken over essentiële waarden en zaken die hen bezighouden. Zij willen dat politici hun be-weegredenen voor het innemen van bepaalde standpunten expliciet maken. De samenleving verwacht moreel leiderschap van de politiek. Daar tegenover wordt vaak gesteld dat de over-heid zich moet hoeden voor moralisme of betutteling. De overheid moet zich vooral bezig-houden met het maken en handhaven van wetten. Het spreken over moraal en waarden moet zij overlaten aan anderen. Moraal is, net als religie, privé-terrein en daar heeft de overheid niets te zoeken. Ik heb dat wel eens het elfde gebod genoemd: Gij zult niet moraliseren. Dat kan naar mijn mening niet standhouden.
Misschien mag ik eens een parallel trekken met opvoeding en onderwijs, waar die dis-cussie ook wordt gevoerd. In wat dan wordt genoemd de moderne benadering van opvoeding en onderwijs, wordt overdracht van waarden en normen als bevoogdend of betuttelend verworpen en ingeruild voor methodes als values clarification. In de Verenigde Staten speelt die discussie heel stevig. Ik las een voorbeeld uit de Verenigde Staten van een leerkracht die haar leerlingen vroeg op te schrijven wat zij het liefste deden, wat het belangrijkste was in hun leven. De lijstjes waren duidelijk: seks, drugs, drank en spijbelen. De leerkracht was geschokt, maar machteloos. De leerlingen hadden immers hun waarden geëxpliciteerd en het pedagogische principe van het lesprogramma verhinderde haar daar echt iets van te zeggen. Daar komt dus de machteloosheid van het principiële relativisme aan het licht, dat ook achter de visie van de moreel neutrale overheid zit. Wie het relativisme aanhangt en de morele taak van de overheid afwijst, heeft geen verweer tegen evident onverantwoord of zelfs maatschap-pelijk schadelijke keuzen en gedrag van burgers. Het spreken over goed burgerschap wordt dan loos en leeg.
De vraag dringt zich op waarom er zo'n aarzeling is om het debat over de dragende en samenbindende waarden van onze samenleving met elkaar te voeren. Zou het ermee te maken kunnen hebben dat wij het zelf ook niet meer zo goed weten? Wellicht speelt de oer-Hollandse eigenschap ons parten dat wij tegenstellingen niet op de spits willen drijven. Wij willen inzetten op consensus en op compromis. Fundamentalisme in de zin van gehechtheid aan fundamentele ideologische of religieuze uitgangspunten hoort niet thuis in de polder. Wij hebben de neiging om een globale eensgezindheid over onze waarden te vooronderstellen.
Dat trof mij in de terrorismebrief van 10 november, waar doodleuk staat dat moskee-besturen zich wel moeten houden aan ''de'' Nederlandse waarden en normen. Zo gesteld is het niet moeilijk om het daarmee eens te zijn. Zodra wij dat concreet moeten benoemen, slaan verlegenheid en verdeeldheid toe en wij stellen het debat daarover nog maar een keertje uit.
Dat heeft naar mijn mening ook te maken met de weerstand die bij velen leeft tegen het spreken over beginselen, zeker als die te maken hebben met religie of geloof. Die weerstand bestaat al eeuwen. In zijn Groen van Prinstererlezing van januari 2003 verwijst onze oudcollega Gert Schutte naar het verschil tussen Groen van Prinsterer en zijn liberale rivaal Thorbecke. Ik herkende in hun discussies zonder moeite onze eigen debatten. Voor Thorbecke was geloof een privé-zaak, die niets met politiek te maken heeft.
Een politicus moest wetten maken. Groen van Prinsterer schreef daarover: ''Het verschil tussen Thorbeckes praktijk en de mijne, lag in de aard van het iets doen. Iets doen betekent op zijn standpunt ontwerpen van wet maken. Wij hebben vooraf iets anders te doen; wij hebben te onderzoeken of de beginselen waarop wetten gebouwd worden waar en juist zijn. Wanneer wij dit beproeven, is het onaangenaam voor de andere partij, die dit als tijdverspillen beschouwt, bij ons is het tijdsbesteding; wij zijn ook dan werkzaam, wanneer wij onderzoeken of er op goede bodem gebouwd wordt.'' Schutte constateert met recht dat deze woorden van Groen ook voor onze tijd geschreven konden zijn. Het is inderdaad alsof ik de toenmalige VVD-fractievoorzitter hoor, die in het debat naar aanleiding van het aantreden van het eerste kabinet-Balkenende niet zoveel van een debat over waarden en normen wilde weten. Hij bestempelde het geloof als iets persoonlijks en verwees godsdienst en levensovertuiging naar het privé-domein. Intrigerend is overigens dat Schutte ook stelt dat premier Balkenende de heer Zalm feitelijk gelijk gaf toen hij in het waarden-en-normendebat van december 2002 in reactie op mijn pleidooi voor erkenning van de bijbelse waarden, antwoordde dat ''de heer Rouvoet vanuit zijn uitgangspunt gelijk heeft''. Ik ben benieuwd hoe deze minister-president het ervaart om in het kamp van de liberaal Thorbecke te worden ingedeeld en daarmee dus tegenover de antirevolutionair Groen van Prinsterer!
Er bestaat een hardnekkig misverstand dat de gedachte van scheiding van kerk en staat er noodzakelijkerwijs toe leidt dat er een scheiding van geloof en politiek optreedt. De gedachte van de neutrale overheid betekent in die opvatting kennelijk dat ook ons politieke spreken over de inrichting van de samenleving ''neutraal'', zonder binding aan religie, geloof of moraal zou moeten zijn of ten minste dat de betekenis daarvan principieel niet verder kan, of misschien zelfs mag, reiken dan de spreker en zijn medestanders. Dat is niet alleen klink-klare onzin, het is ook feitelijk onmogelijk. Bovendien haalt dit het hart uit de democratie. De essentie van democratie is immers dat mensen op grond van hun diepste overtuigingen ernaar streven om langs de weg van debat en overreding de samenleving op een bepaalde wijze in te richten. Daarbij is het geloof een bron van onschatbare waarde als het gaat om gemeenschap-pelijke oriëntaties. Overigens is de keerzijde daarvan natuurlijk dat de rol van de secularisatie voor het verlies van die gemeenschappelijke oriëntaties eveneens ongekend groot is. Daarom hecht mijn fractie zoveel belang aan de rol van de kerken in het waarden-en-normendebat: dit raakt immers hun ''core business''! Zowel in het WRR-rapport als in het kabinetsstandpunt heb ik dan ook aandacht voor de rol van de kerken pijnlijk gemist. Minister Donner maakte het in mijn ogen onlangs nog een graadje erger door te stellen dat de kerken zich wel mogen men-gen in het algemene debat over waarden en normen maar zich niet moeten bemoeien met de concrete vertaling daarvan in bijvoorbeeld het armoedebeleid of het asielbeleid. Is dat ook de opvatting van de minister-president?
Kortom: het debat over onze fundamentele waarden is essentieel voor een gezonde sa-menleving. Gisteren viel mijn oog op een advertentie van een bekend landelijk accountants-kantoor met de tekst: ''Voldoen aan de norm begint met het vaststellen ervan''. Die wijsheid gaat ook op voor ''shared values'', om een term van Etzioni te gebruiken! Het WRR-rapport gaat precies hierover en stelt drie vragen centraal: de vraag naar gedeelde of fundamentele waarden, de vraag of daarvan een limitatieve opsomming kan worden gegeven én de vraag in hoeverre die waarden dan werkelijk gedeeld worden, zeker in het licht van de pluriforme samenleving. Oftewel: hoe staat het met de gemeenschappelijke waarden die onmisbaar zijn om met elkaar werkelijk samenleving te kunnen zijn? Zijn we het over die waarden en normen grosso modo eens? En wat is de rol van de overheid in het uitdragen en overdragen of voorleven van die waarden?
Cruciaal in het rapport is hoofdstuk 5, dat ingaat op de ''gemeenschappelijke waarden van de democratische rechtsstaat''. Ik ben wel wat ongelukkig met het schema waarin een zestal ''grondwaarden van de westerse samenleving'' worden gezet tegenover evenzoveel waarden die als ''tegenwaarden'' worden bestempeld. Dat suggereert dat zaken als ''eerbied voor het verleden'', ''traditie'' en ''collectiviteit'' hebben afgedaan en zijn vervangen door ''toe-komstgeloof'', ''rede'' en ''individualiteit''. Dat lijkt mij niet de bedoeling. Tijdens de eerder genoemde bezinningsdag waarop ik met prof. Schuyt in discussie ging, verving hij de term ''tegenwaarden'' gelukkig door de term ''complementaire waarden''. Daar ben ik blij mee, omdat zo beter tot uitdrukking wordt gebracht dat het niet gaat om een structurele waarden-hiërarchie of om het vervangen van de ene, als achterhaald beschouwde ''set'' waarden door een andere.
Wat de taak van de overheid in het overdragen van waarden betreft: daarover heb ik in het vorige debat, dat was helaas al op 18 december 2002, gezegd dat de overheid niet de eerste, laat staan de enige instantie is die daartoe is geroepen. Hier liggen grote verantwoor-delijkheden voor gezin, kerk en school. Ook de WRR stelt dat de belangrijkste bijdrage aan het herstel van waarden en normen uit de samenleving zelf moet komen. Dit begint met een gezonde sociale controle. Met andere woorden: met het opstellen en handhaven van goede gedragsregels van instituties en maatschappelijke verbanden zoals de school die volgens de Raad een belangrijke morele en pedagogische taak heeft. Zoals gezegd vind ik het een misser van de eerste orde dat er in het rapport geen aandacht is voor de cruciale functie van de kerk en evenmin voor de rol van het gezin in het overdragen, of nog liever, het voorleven van fundamentele waarden en normen. Dit is een gemiste kans. Erkenning van de bijzondere taak van maatschappelijke instanties mag ons er niet toe brengen om van de weeromstuit de overheid buiten dat belangrijke debat over moraliteit en normativiteit te houden. Politiek gaat niet alleen over recht maar in essentie ook altijd over moraal.
Natuurlijk, overeenstemming over waarden leidt niet vanzelf tot politieke eensge-zind-heid of gewenst gedrag van burgers. Daarvan zijn in het WRR-rapport ook voorbeelden te vinden. Ik was bijvoorbeeld getroffen door de constatering van de Raad dat het met name een relatief kleine groep van mannelijke jongvolwassenen van tussen 15 en 30 jaar is die onac-ceptabel gedrag vertoont en verantwoordelijk is voor geweld, agressie op school, in het open-baar vervoer en het verkeer en rond het voetbalstadion. Daarmee is echter nog niet gezegd dat deze jonge mannen de algemene waarden en normen van onze samenleving niet onderschrij-ven. Dit is een illustratie van de complexe verbanden tussen waarden, normen en het mense-lijke gedrag.
Dit brengt mij bij een vraag die onlosmakelijk is verbonden met het waardendebat, namelijk de vraag naar de bandbreedte van de individuele vrijheid om naar eigen overtuigin-gen te leven en zich te gedragen. Wat kan in dit opzicht wel en wat kan niet geaccepteerd worden. Bij normoverschrijdingen, wetsovertredingen, is dat antwoord wel helder, maar hoe zit dit bij waarden. Wij hebben te leven met pluraliteit en tolerantie, of, zoals het rapport het noemt, de noodzakelijkheid van een vreedzame onenigheid. Een prachtige term! De Raad schrijft: ''Uitgangspunt van tolerantie is het achterwege laten van negatieve reacties op overtuigingen of handelwijzen waar men het in principe niet mee eens is.'' (blz. 141). Boeiende vraag zou zijn hoe de WRR in dit licht over het incident tussen de imam en minister Verdonk zou oordelen.
Ik zeg het nog maar eens voor de zekerheid: tolerantie is niet hetzelfde als morele onverschilligheid, want dat is een vorm van pseudotolerantie. Tolerantie is in essentie het aanvaarden dat de ander afwijkende opvattingen heeft over waarheid, goed en kwaad of over het goede leven en daar ook naar handelt. Het moet ons er niet om gaan om - weliswaar via democratische procedures - een nieuwe waarheid te construeren als een soort grootste gemene deler, maar om een pluriforme samenleving, om het ''we agree to disagree'' niet in de weg te laten staan aan een vreedzame samenleving.
Een punt dat in het kader van gedeelde waarden niet onbesproken mag blijven, is het thema van de multiculturele samenleving en de integratie. Het kabinet gaat hier ook uitge-breid op in in zijn reactie. Wij hebben hier al uitvoerig over gesproken tijdens de behandeling van het rapport van de commissie-Blok. Toch houden juist in dit opzicht ons nog veel vragen bezig. Ik noem er een paar. Wanneer noemen wij iemand geïntegreerd? Wanneer is een gelo-vige moslim geïntegreerd? Welke westerse waarden moet hij of zij aanvaarden? De zes mo-derne waarden uit het WRR-rapport? Waar moet de inburgering op gericht zijn? Is de losge-slagen Marokkaanse jongere die de coffeeshop frequenteert en zich actief mengt met een groep overlast bezorgende Nederlandse hangjongeren, wel geïntegreerd en de goed Neder-lands sprekende Turkse vrouw met hoofddoek die thuiszit en zich daar wel bij voelt, niet?
In algemene termen: in hoeverre moet je de kleur van de samenleving hebben aangenomen om voor een geïntegreerd en daarmee volwaardig lid van de samenleving te kunnen doorgaan? Hoeveel ruimte gunnen wij elkaar om daarvan af te wijken? Over welke kleur van de samenleving hebben wij het dan eigenlijk, die van de Amsterdamse grachtengordel of van de Urker vissersgemeenschap? Is een orthodox gelovige moslim in Rotterdam per definitie minder geïntegreerd dan een orthodox gelovige christen in Zeeland of op de Veluwe? Of is het sowieso een voorwaarde om het gesloten wereldbeeld van het seculiere humanisme te aanvaarden om echt mee te tellen als Nederlands burger?
Soms als ik met name de discussies in het liberale kamp volg, zou ik dit haast gaan denken. Ik kan mij eerlijk gezegd af en toe wel eens iets voorstellen bij de term verlichtings-fundamentalisme die door minister Donner in een interview werd gebruikt. Ook de WRR benadrukt dat de overheid moet bevorderen dat culturele verschillen zoveel mogelijk geac-cepteerd worden. Opblazen van die verschillen leidt volgens de WRR tot een monocultuur en strijdt met het beginsel van de waardenpluriformiteit die in de Nederlandse samenleving centraal staat. Ook het kabinet stelt - gelukkig - in alle helderheid dat integratiebeleid geen assimilatiebeleid mag worden.
Daarom toch maar in dit debat een ernstige waarschuwing in algemene zin op het punt van de overheidsrol ten aanzien van moraliteit en dus in het waarden-en-normendebat: laten zeker diegenen die zo beducht zijn voor zedenmeesterij en betutteling, zich ervoor hoeden om het secularisme dwingend op te leggen aan de burgers en hun organisaties. De principiële ruimte voor een cultureelreligieuze verscheidenheid, die dus óók de vrijheid omvat om zich te onttrekken aan het seculiere denken, is op zichzelf een waarde die het verdedigen meer dan waard is.
Een laatste aspect van het waarden-en-normendebat waarbij ik stil wil staan, betreft het feit dat wij, als wij het over waarden hebben, dit vrijwel altijd eenzijdig in termen van rechten doen. Het was de Franse oud-president Giscard d'Estaing die indertijd tijdens een door de minister-president georganiseerd debat in de Ridderzaal over Europese waarden bena-drukte dat waarden óók plichten en verantwoordelijkheden omvatten. Die notie vinden wij bijvoorbeeld ook in de preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: eenieder heeft plichten jegens de gemeenschap, zonder welke de vrije en volledige ont-plooiing van zijn persoonlijkheid niet mogelijk is. Iets dergelijks staat in het VN-verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Bupo-verdrag. Merkwaardig genoeg vinden wij van deze noties in de Nederlandse Grondwet en onze wetgeving helemaal niets terug. Onze rechtsorde ontbeert een politieke vertaling van het waarden-en-normendebat in concrete plichten.
Oud-minister De Graaf zei ergens in een interview met betrekking tot het vraagstuk van botsende grondrechten dat er weliswaar geen verbod om te shockeren is, maar dat er wel - en ik citeer hem - een maatschappelijk gebod zou moeten zijn om niet onnodig te grieven en te kwetsen, want de achterkant van de vrijheid van meningsuiting heet maatschappelijke verantwoordelijkheid, zo zei hij. Plichten en verantwoordelijkheden als andere kant van de medaille van rechten en grondrechten. Ik was het daar zeer mee eens. Gisteren trof het mij dat zijn opvolger, minister Pechtold, in wezen precies dezelfde observatie verwoordde in zijn brief over Burgerschap en andere overheid, die de Kamer gisteren van hem ontving. Hij schrijft over algemene beginselen van behoorlijk burgerschap, een term die ik ook al tegenkwam in een nota van de liberale Teldersstichting van de VVD, over respect en burgerzin uit 2003.
Ik heb de indruk dat er een breed draagvlak is voor de gedachte dat burgerrechten gepaard gaan met burgerplichten en verantwoordelijkheden. Dat lijkt mij uiterst relevant, juist in het kader van een waarden-en-normendebat. Daarom wil ik graag het pleidooi herhalen dat ik al eerder met mijn partijgenoot Schuurman uit de Eerste Kamer via een opinieartikel in NRC Handelsblad heb gehouden, namelijk om - bij voorkeur via een Staatscommissie, met daarin vertegenwoordigers van de verschillende levensbeschouwelijke stromingen in ons land - te komen tot wat ik dan maar noem een handvest van burgerplichten. Ik vraag de minister-president of hij dat serieus wil overwegen en daarop in dit debat wil reageren.
Na drie jaar debat over waarden en normen, waarin wij met name over de kabinetsaanpak via die drie sporen in meer algemene termen met elkaar hebben gesproken, is mijn conclusie - althans mijn voorlopige conclusie, want er moet natuurlijk geen punt achter dit de-bat worden gezet - dat de betekenis ervan niet zozeer is gelegen in het streven naar een limi-tatieve opsomming, een canonisering van een x aantal waarden. Het kabinet schrijft ook dat dit niet onze doelstelling met dit debat moet zijn. De betekenis van het debat ligt veel meer in de bewustwording dat een samenleving niet zonder een zekere mate van eensgezindheid over fundamentele waardenoriëntaties kan. Én om de erkenning dat de politiek als verantwoorde-lijke institutie voor de inrichting van de publieke ruimte niet over dat waardensubstraat en het morele substraat dat onder politiek en recht ligt kan heenstappen. De politiek kan zich niet beperken tot procedures en concrete normstellingen, want dan zingt de politiek zich los van de samenleving, van de burgers voor wie waarden nu juist heel direct bepalend zijn voor hun gedrag, waaronder ook de keuze in het stemhokje. Daarom is dit debat winst. Nu de drie sporen van de kabinetsaanpak zijn bewandeld en besproken, is het zaak om het waarden-en-normendebat voluit op de agenda te houden, vooral door het voortdurend handen en voeten te geven in alle concrete zaken die om politieke discussie en besluitvorming vragen. Dit debat gaat concreet over het WRR-rapport, maar ik heb ervan afgezien om concrete voorstellen voor de vertaling ervan te doen. Ik wil namelijk voorkomen dat dit debat over fundamentele waarden in onze samenleving uitmondt in het bediscussiëren van op zichzelf relevante zaken die alle verband houden met het waarden-en-normendebat, maar op andere plekken voluit onderwerp van ons debat kunnen zijn. Voor het vervolg zeg ik wel dat bij dit onderwerp het adagium is: waarden hebben hun waarde, hoe concreter, hoe beter. Dat brengt mij bij mijn laatste punt, een aardigheidje.
Enige tijd geleden werd mijn aandacht getrokken door een nieuw spel dat op de markt is gebracht: het waardenspel, door de bedenker omschreven als een praktisch hulpmiddel met onbegrensde toepassingsmogelijkheden voor het onderzoeken van persoonlijke kernwaarden. Het is een hulpmiddel bij school- en beroepskeuze, de opvoeding, het bepalen van beleid in het bedrijf of van de koers van de politiek, zo lees ik in de handleiding.
Aan al deze keuzes liggen waarden ten grondslag. De centrale vraag van dat spel is wat werkelijk van belang is in het leven. Bij ons staat vandaag de vraag centraal wat werkelijk van belang is in het samenleven. De spelers mogen kiezen uit 154 waarden, dus me dunkt dat er voor iedereen wat tussen moet zitten. Ik laat in de loop van dit debat graag exemplaren van dit spel uitdelen aan de collega-fractievoorzitters die aan dit debat deelnemen. Ik bied er ook graag een exemplaar van aan de minister-president aan. Volgens de spelbeschrijving kan het spel individueel worden gebruikt en in een groep. Het biedt dus fantastische uitdagingen voor de fractiekamers en de Trêveszaal.
Reacties op 'Bijdrage debat publieke moraal'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.