De leden van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van voorliggend wetsvoorstel. Het voorstel heeft een lange voorgeschiedenis. Deze leden gaan ervan uit dat het de regering bekend is, hoe zij zich hierin hebben opgesteld. Wel stellen de leden van de fractie van de ChristenUnie vraagtekens bij een parlementaire behandeling van het wetsvoorstel op dit moment, terwijl het referendum nog moet plaatsvinden. Bovendien heeft een meerderheid van de fracties zich gebonden aan de uitslag van het referendum. Wat dat betreft is het sowieso de vraag of parlementaire behandeling nog wel zinvol is.
Ook vragen de leden van de ChristenUnie zich af of de verzamelwet die naar de regering verwacht nog dit jaar zal kunnen worden voorgelegd aan het parlement (p.3 Memorie van Toelichting) niet van belang is bij de behandeling van voorliggend wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie vragen zich af of de beschreven vernieuwingen die in dit Verdrag worden voorgesteld, passen binnen de opdracht die in Laken aan de leden van de Conventie is meegegeven. Naar de mening van de genoemde leden was daarbij sprake van opdracht tot vereenvoudiging en samenvoeging van de bestaande verdragen. De meest in het oog springende vernieuwing is de forse uitbreiding van het aantal beleidsterreinen waarop het vetorecht moet plaatsmaken voor meerderheidsbesluitvorming. Deelt de regering de mening van de leden van de ChristenUnie dat de lidstaten hiermee macht kwijtraken aan de Europese instellingen? Is de regering met deze leden van de fractie van de ChristenUnie van mening dat deze verandering van besluitvorming gevolgen zal hebben voor de politieke omgangsvormen in Europa. De dreiging van het veto heeft vaak geleid tot een voor ieder aanvaardbaar compromis, terwijl bij meerderheidsbesluitvorming het niet meer nodig is dat alle lidstaten ook werkelijk instemmen met een besluit. Hoe valt dit te rijmen met de verwachting van de regering dat de Europese Grondwet Europa dichter bij de burger zal brengen (p. 4 MvT)?
De leden van de ChristenUnie willen graag een toelichting van de regering op de stelling dat het Verdrag de kwalificatie Grondwet verdient.
Op p. 6 van de Memorie van Toelichting staat dat rond het referendum over de Grondwet enig maatschappelijk debat ontstaat. Is de regering het met de leden van de ChristenUnie eens dat dit tijdens de Conventie niet het geval was. Welk leerpunt is daaruit te trekken?
Het Verdrag tot vaststelling van de Grondwet voor Europa zal voor het gehele Koninkrijk worden bekrachtigd (p. 22 MvT). De leden van de ChristenUnie vragen of dit betekent dat er ten aanzien van het Koninkrijk niets verandert voor de overzeese gebieden. De leden van de ChristenUnie vragen hoe dit zich verhoudt tot de uitbreiding van bevoegdheden van de Unie op het terrein van politie en justitie?
De leden van de fractie van de ChristenUnie betreuren het, dat er in de preambule van de Europese Grondwet geen verwijzing naar de joods-christelijke traditie is opgenomen. Zij vragen waarom is gekozen voor de nevenschikking culturele, religieuze en humanistische tradities en niet voor joods-christelijke en humanistische tradities.
Artikelgewijs
Deel I
De leden van de fractie van de ChristenUnie betreuren het dat de Europese Grondwet niet is aangegrepen om geografische grenzen te stellen aan de verdere uitbreiding van de Europese Unie.
Artikel I-1 lid 2 bevat de bepaling dat de Europese Unie openstaat voor alle Europese staten die haar waarden eerbiedigen en zich ertoe verbinden deze gezamenlijk uit te dragen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering welke staten hier precies mee worden bedoeld? Ook vragen zij een toelichting op onderdelen van dit artikel, welke waarden worden precies bedoeld en wat wordt verstaan onder dat uitdragen?
De leden van de ChristenUnie vinden de doelstellingen in artikel I-3 vaag geformuleerd. Zij vragen naar een toelichting op deze doelstellingen. Hoe verhouden deze doelstellingen zich tot het evenredigheidsbeginsel van artikel I-11 lid 4? De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe kan worden voorkomen dat de Europese Unie zich met te veel zaken gaat bemoeien.
In de Grondwet wordt in artikel I-10 het Europees burgerschap vastgelegd. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe dit Europees burgerschap op de burgers wordt overgebracht? Wordt van burgers verwacht dat zij het Europese volkslied te leren? Kom er een verplichte vrije feestdag (9 mei)?
Met de subsidiariteitstoets (artikel I-11) wordt een nieuw onderdeel in de Europese samen-werking in het Verdrag vastgelegd. Deze toets is pas effectief als een derde deel van de nationale parlementen actie onderneemt tegen voorstellen van de Commissie. De leden van de fractie van de Christenunie vragen de regering hoe deze toets in de praktijk moet gaan func-tioneren. Ziet de regering dit inderdaad als werkbare constructie om een goede beoordeling te kunnen maken van welk niveau verantwoordelijk is voor het maken van beleid? Is het de be-doeling dat de nationale parlementen met elkaar gaan samenwerken of worden de voorstellen van de Commissie door ieder parlement afzonderlijk beoordeeld?
De artikelen I-11 t/m I-18 regelen de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten. Er zijn binnen de Europese Unie een groot aantal onderwerpen aangewezen waarover in de Raad met gekwalificeerde meerderheid wordt besloten. Deelt de regering de mening van de leden van de fractie van de ChristenUnie dat de lidstaten hiermee macht kwijtraken aan de Europese instellingen? Zo nee, kan dat standpunt worden onderbouwd?
Artikel I-22 bepaalt dat de Europese Raad een vaste voorzitter krijgt. Hiermee wordt een soort ‘president’ van Europa gecreëerd die ook bij extern optreden het ‘gezicht’ van Europa zal worden. De leden van de fractie van de ChristenUnie willen graag weten hoe deze positie zich precies verhoudt tot de functie en het takenpakket de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie.
Om Europa meer transparant te maken worden de wetgevende vergaderingen van de Ministers van de lidstaten openbaar (artikel I-24). De leden van de fractie van de ChristenUnie haden graag gezien dat alle vergaderingen van de Raad in het openbaar worden gehouden en niet alleen het wetgevende deel. Zij vragen waarom daar niet voor is gekozen?
Het Grondwettelijk verdrag stelt in artikel I-25 een aangepaste definitie van gekwalificeerde meerderheid voor stemmen in de Europese Raad en de Raad van Ministers vast. Deelt de
regering het standpunt van de leden van de fractie van de ChristenUnie dat grote lidstaten daardoor een zwaardere stem krijgen in de Raad? De leden van de ChristenUnie vragen hoe kan worden voorkomen dat de kleine lidstaten door de grote lidstaten worden overvleugeld.
Door de nieuwe stemverhoudingen in de Raad zal Turkije na eventuele toetreding direct een zware stempel drukken op de besluitvorming in de Europese Unie. Turkije zal in de Raad een politiek gewicht krijgen vergelijkbaar met dat van Duitsland. Deelt de regering de mening van de leden van de fractie van de ChristenUnie dat hierdoor het gevaar bestaat dat de Unie in onbalans raakt? Waarom is de regering die mening toegedaan?
Tot 2014 hebben alle lidstaten één Commissaris (artikel I-26). De leden van de fractie van de ChristenUnie waarderen dat, omdat daarmee voor de burgers een herkenbare persoon in het Europese bestuur zit. Dit betekent een wijziging in het voordeel van de kleine lidstaten. Nu hebben grote lidstaten er immers twee. Hoe kan worden voorkomen dat dit voordeel door middel van de portefeuilleverdeling weer ongedaan wordt gemaakt? Welke gedachten bestaan er bij de regering om de voorgestelde eerlijke verdeling van de portefeuilles in te vullen als na 2014 de Commissie wordt verkleind? Wordt nog steeds gedacht aan een soort staatssecretarissen en Commissarisen met een zwaardere portefeuille?
In artikel I-28 staat dat de Europese Unie een minister van Buitenlandse Zaken krijgt.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen in hoeverre er nog ruimte overblijft voor de nationale ministers van Buitenlandse Zaken om een eigen koers uit te zetten bijvoorbeeld op het terrein van mensenrechtenschendingen en schendingen van godsdienstvrijheid? Deelt de regering de mening van genoemde leden dat dit in bepaalde gevallen goed kan zijn?
Artikel I-44 bevat de bepaling dat met de Europese Grondwet meer vormen van nauwere samenwerking mogelijk worden. Daardoor kunnen een aantal lidstaten op het terrein van de niet-exclusieve bevoegdheden verder gaan met hun samenwerking. De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn van mening dat er problemen kunnen ontstaan als lidstaten een soort kopgroep binnen de Unie gaan vormen. Genoemde leden vragen de regering hoe kan worden voorkomen dat de kopgroep in de praktijk zal gaan functioneren als een motor voor steeds verdergaande samenwerking, waar een druk vanuit gaat richting andere lidstaten om hen mee te krijgen. Welke instrumenten zijn er beschikbaar om dit tegen te gaan?
In de Europese Grondwet wordt de dialoog met de kerken en niet-confessionele instellingen expliciet vastgelegd (artikel I-52). De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe hier concreet vorm aan wordt gegeven.
In de Grondwet staat een artikel over de schorsing van het lidmaatschap (artikel I-59). Voor een dergelijke schorsing is een besluit van 4/5 van het aantal lidstaten nodig. Een dergelijke verklaring stond ook al in het Verdrag van Amsterdam (art. 6 en 7). In het verleden bleek een dergelijke verklaring weinig mogelijkheden te bieden voor andere lidstaten om een medelid-staat te veroordelen als ze zich niet aan de democratische en humanitaire spelregels van de Unie hielden (bijvoorbeeld in 2000 t.a.v. Oostenrijk). De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering in hoeverre dit artikel een verbetering betekent ten opzichte van het oude (bestaande) artikel.
Het wordt in de Grondwet gemakkelijker om over te stappen van unanimiteit naar meerder-
heidsbesluitvorming (artikel IV-444). Volgens dit nieuwe artikel kan dit al met een unaniem Raadsbesluit. Tot op heden is daar een aanpassing van het Verdrag voor nodig, waardoor dit pas kan gebeuren na een periode van uitvoerige voorbereiding en debat over de conse-quenties. In dat geval was ook goedkeuring door de nationale parlementen nodig. De nationale parlementen worden zo teruggedrongen naar een positie waar ze alleen nog achteraf bezwaar kunnen maken. Deelt de regering de mening van de leden van de ChristenUnie dat de nationale dimensie binnen het Europese krachtenveld op deze wijze sterk aan invloed verliest? Zij vragen waarom voor deze passarelle is gekozen.
Deel II
Deel II van de Grondwet (artikel II-61 t/m II-114) bevat het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Deelt de regering de mening van de leden van de fractie van de ChristenUnie dat de grondrechten al verankerd liggen in de constituties van de lidstaten zelf en in het EVRM en dat het opnemen van het Handvest van de Grondrechten in het Grond-wettelijk Verdrag daarom geen meerwaarde heeft? Kan de regering zich vinden in de mening van de leden van genoemde leden dat de Europese Unie zich op het terrein van de staat begeeft met het opnemen van het Handvest van de Grondrechten in de Europese Grondwet?
Deelt de regering de mening van de leden van de fractie van de ChristenUnie dat het feit dat het Hof in Straatsburg zich uitspreekt over het EVRM en het Hof in Luxemburg zich zal gaan uitspreken over de rechten in de Grondwet tegenstrijdige uitspraken kan opleveren? Hoe zal de regering daarmee omgaan?
Deel III
Artikel III-257 lid 2 bevat de bepaling dat ten behoeve van een eenvormig asielbeleid staatlozen gelijk worden gesteld met inwoners van derde landen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat dit concreet betekent voor het Nederlandse asielbeleid.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de coördinatie met betrekking tot politiële en justitiële samenwerking (artikel III-257 lid 3) precies inhoudt. Wat is de relatie met het Schengen-akkoord? Hoe worden doublures met Eurojust en Europol voorkomen? Wie houdt dat in de gaten? Hoe worden de nationale parlementen hierbij betrokken?
De leden van de ChristenUnie vragen zich voorts af wat precies moet worden verstaan onder wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen.
In artikel III-268 is het solidariteitsbeginsel vastgelegd. De leden van de fractie van de Christenunie vragen de regering uit te leggen wat precies wordt bedoeld met materiële en financiële solidariteit op het hele terrein van asiel, immigratie en grensbewaking.
Door André Rouvoet
Reacties op 'Verslag Wetsvoorstel goedkeuring verdrag tot vaststelling Grondwet voor Europa'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.