De heer Slob: Voorzitter. Ook ik wil mijn waardering uitspreken voor het werk van de indieners van dit wetsvoorstel en degenen die hen daarbij hebben ondersteund. Het is iedere keer weer te waarderen als Kamerfracties gebruik maken van het recht van initiatief, een recht dat sinds 1814 bestaat en waarvan vanaf het allereerste begin door Kamerleden gebruik is ge-maakt. Ik denk aan de initiatiefwet van het Kamerlid Van Houten. Het is misschien wel het meest bekende initiatiefwetje ooit dat handelt over het tegengaan van kinderarbeid. Wij kun-nen ook denken aan de initiatiefwet van Marchant over de invoering van het vrouwenkies-recht, de initiatiefwet van Van Thijn, Goudsmit en Wiebenga over de verlaging van de kiesge-rechtigde leeftijd naar 18 jaar. Wij komen wat dichter bij huis bij de initiatiefwet van collega Van de Camp over bestrijding van wapengeweld en de initiatiefwet van collega's Bussemaker en Van Dijke over het werken op zondag. Het moge duidelijk zijn dat de dames Hamer en Kraneveldt en de heer Dijsselbloem zich voegen in een rijtje met illustere namen. De grote vraag is wel of dit initiatiefwetsvoorstel van twee niet-regeringspartijen in de categorie ge-slaagde initiatiefwetsvoorstellen terecht zal komen of in de categorie gestrande initiatief-wetsvoorstellen. Uit het verloop van het debat zal dat moeten blijken.
De positie van de fractie van de ChristenUnie is dat wij de nodige aarzelingen kennen ten aanzien van het onderhavige wetsvoorstel. Wij hebben dat in onze schriftelijke inbreng al duidelijk gemaakt. Allereerst valt op dat ook de regering een wetsvoorstel heeft ingediend ter bevordering van actief burgerschap en sociale integratie. Andere woordvoerders hebben daar al op gewezen. Onze fractie heeft weinig behoefte aan een Haagse discussie over de vraag wie als eerste heeft aangekondigd met iets te komen. Dat schiet niet op. Met zo'n discussie is niemand gediend.
Toch zal niemand het ons kwalijk nemen dat wij wel een vergelijking hebben gemaakt tussen het wetsvoorstel van de minister en het initiatiefwetsvoorstel dat vanmiddag op de agenda staat. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat het wetsvoorstel van de regering ons op voorhand meer aanspreekt, met name de ruimte die daarin wordt geboden voor uitwerking in de praktijk door scholen. Ik vraag de initiatiefnemers, in hun eerste termijn duidelijk aan te geven wat naar hun mening de meerwaarde van hun wetsvoorstel is ten opzichte van het wets-voorstel over burgerschap en sociale integratie van de regering. Ik vraag dit niet om er een spelletje van te maken "spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste van het land", maar echt gericht op de inhoud en de gevolgen die het wetsvoorstel in de dagelijkse praktijk zal hebben voor de scholen en uiteindelijk natuurlijk voor de kinderen. Om hen gaat het immers.
De gedachte achter het wetsvoorstel dat onderwijs een essentiële rol vervult in de sociale integratie van jongeren kan de ChristenUnie de indieners nazeggen. Wij hebben vorig jaar een eigen integratienota uitgebracht, zoals veel fracties vorig jaar hebben gedaan. Daarin hebben wij aangegeven dat onderwijs kan bijdragen aan het stimuleren van de bereidheid en het vermogen onderdeel uit te maken van de samenleving en daaraan een actieve bijdrage te leveren. Dat is een letterlijk citaat uit onze notitie. Wij hebben gezegd dat met ons te spreken valt over verankeren, ook in de onderwijswetgeving, van dat actieve burgerschapsbeleid. Dat was voor ons een hele stap, omdat wij daar altijd aarzelingen bij hebben gehad. Wij zijn nu zover dat wij menen dat daarvan een meerwaarde kan uitgaan. Wij hebben daar nadrukkelijk een kanttekening bij geplaatst. Ik wil dat nu ook doen, want die geldt ook voor het onder-havige wetsvoorstel.
In onze opvatting moeten wij wegblijven van de gedachte dat via het onderwijs dé oplossing kan worden gevonden voor het integratieprobleem. De school neemt de opvoedingstaak van de ouders voor het stimuleren van actief burgerschap niet over. Die verantwoordelijkheid blijft in de eerste plaats bij de ouders. Om kinderen te bereiken, moeten daarom vooral de ouders worden aangesproken en betrokken. Delen de indieners deze opvatting met onze fractie? Het is belangrijk dit zo te stellen, omdat het alle activiteiten enigszins relativeert die je inzet via de scholen.
Over de inhoud van het wetsvoorstel heb ik nog een paar opmerkingen. Zij sluiten aan bij vragen die al door andere fracties zijn gesteld. De algemene formulering uit artikel 8, lid 3 van de WPO wordt aangevuld met het begrip burgerschapsvorming. Daaraan wordt nadrukkelijk de plicht toegevoegd om erin te voorzien dat leerlingen leeftijdsgenoten van andere culturen ontmoeten. Dat is een belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel. Van deze aanvulling gaat de veronderstelling uit dat dit nu nog onvoldoende gebeurt. Het zou goed zijn als de indieners dat nadrukkelijk duidelijk maken. Dat witte scholen minder toekomen aan die ontmoeting met andere culturen dan zwarte scholen, is alleen al op basis van de samenstelling van de school logisch. Dat wil niet zeggen dat witte scholen op hun eigen wijze en op grond van de vrijheid van onderwijs geen of onvoldoende aandacht besteden aan de ontmoeting met andere culturen. Er zijn meer manieren om daarmee bezig te zijn.
De fractie van de ChristenUnie vraagt daarom de indieners uitdrukkelijk om in hun eerste termijn in te gaan op de noodzaak van deze wel zeer expliciete toevoeging. Daarbij komt de vraag of het wenselijk is om bij de algemene formulering van een opdracht, die bur-gerschapsvorming, één concreet onderdeel als uitwerking van dat principe toe te voegen. Daarop is ook door de besturenorganisaties gewezen. Het kan namelijk een beperkte interpre-tatie van de algemene opdracht tot gevolg hebben, wat de indieners niet voor ogen zullen heb-ben. Zijn de indieners zich bewust van het risico daarvan? Daarnaast kan het formuleren van deze concrete opdracht op gespannen voet staan met de ook door ons ondersteunde beleids-principes van deregulering en autonomievergroting. Als wij scholen de algemene opdracht ge-ven om actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen, is het heel logisch dat wij hen de ruimte laten en het vertrouwen geven --dat woord is wel op zijn plaats -- om er zelf invul-ling aan te geven. Zij zullen er wel verantwoording over moeten afleggen. Wij praten ook over het kwaliteitsbeleid voor scholen; zij zullen zich moeten verantwoorden tegenover de ou-ders en de samenleving. Het is daarom riskant om naast die algemene opdracht maar één con-creet onderdeel heel nadrukkelijk te expliciteren. Daarmee kun je misschien zaken losmaken die je niet beoogd hebt. Ik vraag nogmaals aan de indieners daarop in hun eerste termijn in te gaan.
De opvatting dat taalachterstanden zoveel mogelijk dienen te worden weggewerkt, delen wij natuurlijk met de indieners van het wetsvoorstel. Onze taxatie is dat daaraan door scholen zeer hard wordt gewerkt. Dat beeld hebben wij in ieder geval door onze vele bezoeken aan een behoorlijke diversiteit aan scholen. Kunnen de indieners duidelijk aangeven waarom het naar hun mening nodig is om een wettelijke bepaling voor deze zorg op te nemen? Wat zal er anders gaan dan nu al het geval is?
Ik voeg mij bij de vragen van mevrouw Lambrechts over de financiële gevolgen. Ik ben benieuwd hoe de minister daarover denkt. Volgens mij is het goed om daarover helder met elkaar te spreken, want daarmee kunnen in de toekomst problemen ontstaan die voorko-men zouden kunnen worden.
Reacties op 'Bijdrage debat Wijziging WPO: verplichting scholen integratie leerlingen Nederlandse samenleving'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.