Inbreng Arie Slob inzake Wijziging Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels.

donderdag 01 maart 2012 00:00

Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Fractievoorzitter Arie Slob inzake Wijziging van de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels in verband met het vaststellen van een veiligheidsnorm en het stellen van regels omtrent het gebruik van gestandaardiseerde uitrustingen en in verband met wijzigingen in het totstandkomingsproces van wegtunnels.

Onderwerp:   Wijziging van de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels in verband met het vaststellen van een veiligheidsnorm en het stellen van regels omtrent het gebruik van gestandaardiseerde uitrustingen en in verband met wijzigingen in het totstandkomingsproces van wegtunnels

Kamerstuk:   33 125

Datum:            1 maart 2012

Inleiding

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.

1. Doel van dit wetsvoorstel

De leden van de ChristenUnie steunen het voorstel om te komen tot een meer uniforme normering van het minimale veiligheidsniveau in wegtunnels. In het wetsvoorstel wordt dit echter (ook) expliciet gekoppeld aan een standaarduitrusting. Hoewel een standaarduitrusting meer duidelijkheid kan geven hebben genoemde leden vragen bij de voorgestelde uitwerking. Gezien de specifieke lokale omstandigheden zal maatwerk vrijwel altijd nodig blijven. Daarbij vragen de leden zich af in hoeverre de voorgestelde standaard meer een op functie en (bedrijfs)proces gerichte standaardisatie zou moeten zijn dan uniformering en voorschrijven van de feitelijk installaties.

Ook hebben genoemde leden twijfels bij de focus op veiligheid en de vertaling daarvan in het groepsrisico. Volgens genoemde leden is meer nadruk in het wetsvoorstel nodig op het voorkomen van brand en het zo snel mogelijk in de kiem smoren van een beginnende brand gezien de impact op de beschikbaarheid van tunnels. Innovatieve oplossingen en blusinstallaties kunnen daarbij helpen.

Ook hebben deze leden vragen bij het verdwijnen van de Commissie tunnelveiligheid. Genoemde leden steunen het doel om te komen tot versnelling van besluitvorming, maar vinden dat de veiligheid in wegtunnels voorop moet blijven staan.

De keuze om de beoordeling van tunnelveiligheid en het voorzieningenniveau naar voren te halen en bij het ruimtelijk besluit te bepalen wordt wel gesteund door genoemde leden omdat zo in een vroeg stadium duidelijkheid ontstaat over de veiligheid van de tunnel en de te nemen maatregelen.

2. Uitgangspunten van het wetsvoorstel

Eenduidige normstelling

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de voorgestelde norm zich verhoudt tot de bestaande normen gezien het feit dat het Veiligheidsberaad stelt dat deze norm een verlaging van het veiligheidsniveau betekent van tunnels ten opzichte van het niveau dat de laatste jaren is bereikt. Volgens genoemde leden is een verlaging van de norm onwenselijk.

De voorgestelde norm is nu gericht op het groepsrisico. Genoemde leden vragen hoe het zit met de economische en maatschappelijke risico’s die gepaard gaan met grote calamiteiten in wegtunnels. De constructie van een tunnel kan door een brand zodanig worden aangetast dat de tunnel voor langere tijd niet meer bruikbaar is. Genoemde leden vragen waarom hiervoor geen norm is opgesteld vergelijkbaar met de norm voor het groepsrisico. Genoemde leden beseffen dat aan het beschermen van constructies tegen hoge temperaturen zodat de integriteit van de tunnel niet in gevaar komt ook hoge kosten met zich mee kan brengen die zullen moeten worden afgewogen tegen de economische en maatschappelijke risico’s maar er is mogelijk wel een basisnorm te bepalen op dit punt die in ieder geval wenselijk is. Genoemde leden vragen waarom dergelijke overwegingen in het wetsvoorstel niet zijn uitgewerkt. Dit klemt des te meer omdat dit van invloed kan zijn voor de keuzes ten aanzien van de standaarduitrusting. In een MKBA kan volgens genoemde leden duidelijk worden of het kosteneffectief is om een specifieke tunnel extra te beschermen tegen de gevolgen van een brand door bijvoorbeeld een blusinstallatie aan te brengen.

Genoemde leden constateren in dit verband dat een scenario analyse geen onderdeel meer uitmaakt van het wetsvoorstel omdat er gestuurd wordt op alleen de kwantitatieve norm voor het groepsrisico. Een scenario analyse kan inzicht geven in de wereld achter de cijfers en met name locatiespecifieke aspecten. Het vergroot het inzicht in de resterende veiligheidsrisico’s waarmee het bevoegde gezag instemd, alsmede op de lange termijn impact van grootschalige incidenten c.q. de kans op maatschappelijke ontwrichting. Het klopt dat partijen een analyse van scenario’s kunnen gebruiken bij hun inbreng in het proces, bijvoorbeeld bij het vaststellen van een gestandaardiseerde uitrusting of het opstellen van het veiligheidsbeheerplan. Genoemde leden vragen zich af of een scenario analyse niet zodanig belangrijk is dat deze standaard zou moeten plaatsvinden. Dat er geen norm voor is wil volgens deze leden immers nog niet zeggen dat het niet wenselijk is deze analyse sowieso uit te voeren.

De voorgestelde norm kan worden aangepast middels een wetswijziging. Genoemde leden geven in overweging dat de norm ook per AmvB met voorhang kan worden gewijzigd indien het een aanscherping van de norm betreft om zo een snellere wijziging van de norm mogelijk te maken en aan te sluiten bij nieuwe ontwikkelingen en innovaties.

Gestandaardiseerde uitrustingen

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vragen bij de keuze voor het gebruik maken van gestandaardiseerde uitrustingen. Is het niet zo dat elke tunnel maatwerk vraagt? Biedt een standaard die meer op functie en (bedrijfs)proces is gericht dan op uniformering van installaties niet veel meer flexibiliteit en betere mogelijkheden voor locale inpassing, zo vragen de leden zich af. Daarnaast blijft er binnen de op functie en proces gerichte standaardisatie veel meer ruimte voor innovatie en optimalisatie.

Genoemde leden trekken hierbij een vergelijking met het gelijkwaardigheidsbeginsel in de bouwregelgeving.

Deze leden hebben grote zorgen over de standaarduitrusting voor gemeentelijke tunnels / niet-rijkstunnels. Klopt het dat voor deze tunnels eisen worden gesteld voor functionaliteiten die alleen nodig zijn voor rijkstunnels en kostenverhogend werken? Deze leden hebben de indruk dat er een aparte standaarduitrusting voor gemeentelijke tunnels / niet rijkstunnels zal worden ontwikkeld. Dit sluit aan bij de behoefte aan maatwerk en de verschillende functies van tunnels, maar roept ook vragen op over de vraag in hoeverre de “standaard” dan nog standaard is.

Deze leden vragen daarom hoeveel standaarduitrustingen er inmiddels zijn ontwikkeld en hoeveel er zullen moeten worden ontwikkeld en hoe dit zich verhoud tot het aantal tunnels dat thans onder het wetsvoorstel valt en het aantal tunnels dat redelijkerwijs in de komende 20 jaar gebouwd zal worden. Deze leden zien een risico in de ontwikkeling van meerdere aparte standaarden.

De leden vragen zich af of dat niet onnodig kosten verhogend zal werken en de beperkt beschikbare engeneeringscapaciteit niet zal overvragen. De ontwikkeling van de standaard voor rijkstunnels duurt immers inmiddels al twee jaar terwijl er voor gemeentetunnels nog geen enkele duidelijkheid is.  De leden vragen zich overigens af of het klopt het dat de standaarduitrusting voor rijkstunnels nog in ontwikkeling is? Als dat zo is, welke consequenties (prijs / tijd) heeft dit voor tunnels die binnenkort gebouwd moeten worden, zowel voor rijkstunnels als voor niet-rijkstunnels? Zo niet, kan de Kamer de standaarduitrusting ter informatie ontvangen?

Ook vragen deze leden of er voldoende juridische basis in het voorliggende wetsvoorstel is voor een aparte standaarduitrusting voor gemeentelijke tunnels / niet-rijkstunnels gezien de hierover geuite zorgen van het VNG. Klopt het dat hiervoor een wetswijziging nodig is en dat die pas bij de evaluatie van de wet in 2017 is voorzien? De leden vragen zich voorts af of bepaling van het (veiligheids)voorzieningenniveau voor de tunnel interpretatieruimte laat die grote impact op de kosten kan hebben. Wie kan met kennis van zaken de afwegingen van de (gemeentelijke) tunnelbeheerder toetsen?

Gezien de vele discussies die er over de standaarduitrusting nog zijn geven deze leden in overweging om de eerste vaststelling van de standaarduitrusting met een zware voorhangprocedure te doen zodat de Kamer op hoofdlijnen zich nog een oordeel kan vormen over de praktische uitvoerbaarheid voor onder meer gemeenten van het voorliggend wetsvoorstel.

De gestandaardiseerde uitrustingen worden eens in de vijf jaar herzien. Genoemde leden vragen wat dit betekent voor innovaties die in de tussenliggende jaren worden ontwikkeld en op welke wijze het wetsvoorstel dergelijke innovaties gericht op bijvoorbeeld lagere kosten maar vooral ook een hoger veiligheidsniveau ondersteunt. Het is van belang dat standaarduitrustingen een aantal jaar geldig blijven, maar volgens deze leden hoeft dat niet uit te sluiten dat in de tussentijd nieuwe standaarduitrustingen worden goedgekeurd. Genoemde leden vragen of dit het geval is en wat hierin de rol van marktpartijen is. Is er bijvoorbeeld voorzien in een procedure waarin marktpartijen voorstellen voor nieuwe standaarduitrustingen kunnen indienen die tenminste voldoen aan de op dat moment geldende norm? Op welke wijze kan er met innovaties geëxperimenteerd worden? De leden achten het denkbaar dat er een platform van markt en overheid komt waarin die experimeteerruimte kan ontstaan.

De keuze voor de toe te passen standaarduitrusting moet na overleg met het college van burgemeester en wethouders (artikel 6b lid 6). Genoemde leden constateren dat alleen overleg met het college van B&W wordt vereist en niet dat er ook overeenstemming wordt bereikt. Genoemde leden onderschrijven het belang van betrokkenheid van het lokale gezag voor de omgevingsvergunning en de openstellingsvergunning gezien de verantwoordelijkheid van burgemeesters bij de calamiteitenbestrijding in tunnels en de inzet van de hulpdiensten overeenkomstig de Wet veiligheidsregio‟s. Het wetsvoorstel beperkt zich tot het omsloten deel van de tunnel. Echter de inpassing van de tunnel in de omgeving is een onlosmakelijk onderdeel van een veilige tunnel, vanwege het belang van die inpassing voor de verkeersveiligheid, het optreden van de hulpdiensten en de mogelijkheden danwel de restricties voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze leden vragen daarom welke mogelijkheden gemeenten nog hebben voor het borgen van hun verantwoordelijkheid ten aanzien van calamiteitbestrijding in het ruimtelijk besluit nu zijn geen instemmingsrecht krijgen. Moet de definitie van het begrip tunnel niet worden verruimd dan wel de gemeenten instemmingsrecht worden verleend om dit hiaat te vullen, zo vragen deze leden? Volgens genoemde leden zijn ook de toeleidende wegen vaak moeilijk bereikbaar. Volgens deze leden is; dus een scherpe knip op het omsloten deel van de tunnelbak niet wenselijk.

Ook vragen deze leden op welke wijze de Kamer wordt geïnformeerd bij rijkstunnels indien het genoemde advies afwijkt van de voorgenomen keuze en hoe deze procedure werkt in geval van een gemeentetunnel.

Commissie voor de tunnelveiligheid

De leden van de ChristenUnie-fractie erkennen dat in het verleden impasses ontstonden rond het gewenste veiligheidsniveau voor wegtunnels. Een standaardnorm kan hiervoor een goede oplossing bieden. Genoemde leden zien echter niet de noodzaak om daarnaast ook de commissie voor de tunnelveiligheid op te heffen. Met het voorstel voor het instellen van een tunnelveiligheidsbeambte en het onderbrengen van de kennis van de commissie voor de tunnelveiligheid in een kennisplatform worden kennis en advies uit elkaar getrokken terwijl het aantal deskundigen in Nederland op het gebied van tunnelveiligheid al beperkt is. Dit baart genoemde leden zorgen. Deze leden ondersteunen daarom het alternatieve voorstel van diverse maatschappelijke partijen om een Tunnelauthoriteit in te stellen. Op zijn minst zal de onafhankelijkheid van de tunnelveiligheidsbeambte verder moeten worden gewaarborgd. Deze leden vragen waarom deze beambte alleen voor de uitvoering van de taken uit het wetsvoorstel onafhankelijk is? Genoemde leden constateren dat nog wordt onderzocht of naast de wettelijke norm ook op meer praktische wijze, in de zin van organisatorische aspecten, tegemoet kan worden komen aan de wens om nadere voorwaarden te verbinden aan de onafhankelijkheid. Deze leden vragen welke opties hierbij worden onderzocht.

Genoemde leden constateren dat wordt voorgesteld de rol die de Commissie voor de tunnelveiligheid heeft vervuld op het gebied van kennis met de oprichting van het kennisplatform verder zal worden aangevuld. Genoemde leden vragen wat met dit “aanvullen” wordt bedoeld. Deze leden constateren dat er verder nog niets bekend is over de invulling van het voorgestelde kennisplatform. Nu de invulling hiervan nog niet bekend is kunnen de leden niet akkoord gaan met het opheffen van de Commissie voor de tunnelveiligheid.

Genoemde leden wijzen ook op het belang van de onafhankelijke kennisfunctie voor gemeenten. Zij krijgen vaak maar één keer te maken met de bouw van een tunnel en hebben de kennis daarom niet zelf in huis. Genoemde leden vragen hoe zal worden geborgd dat de beschikbare kennis toegankelijk is voor alle bevoegde gezagen en tunnelbeheerders zodat zij kunnen rekenen op onafhankelijk en rechtsgelijk advies. Ook vragen zij hoe zal worden geborgd dat de competenties van de tunnelveiligheidsbeambten voor alle tunnels zijn geborgd. Een tunnelauthoriteit die beschikbaar is voor alle gemeenten kan hierin voorzien. Genoemde leden constateren dat voor gemeenten met name in de periode tot en met 2019 waarin veel bestaande tunnels zullen moeten worden aangepast een onafhankelijke kennis- en adviesfunctie onmisbaar is. Zij vragen tenslotte hoe met de opheffing van de Commissie voor de tunnelveiligheid de adviesfunctie voor trein-, metro- en tramtunnels behouden blijft.

3. Voorbereiding van dit wetsvoorstel

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat Rijkswaterstaat heeft verzocht om op een aantal punten nadere toelichting of duidelijkheid te geven. Genoemde leden constateren dat hierbij punten worden genoemd die gaan over de kern van het wetsvoorstel te weten de norm, de toetsing van de gestandaardiseerde uitrusting aan de norm, de taken van de veiligheidsbeambte en de term “wezenlijke wijziging”. Genoemde leden vragen welke opmerkingen RWS precies heeft gemaakt en in hoeverre dit heeft geleid tot wijzigingen in het wetsvoorstel.

4. Overig

In de wet is voorgeschreven dat via een zogenaamde kwantitatieve risicoanalyse (QRA) wordt aangetoond dat aan de risiconorm wordt voldaan. Genoemde leden vragen in hoeverre het QRA-instrument geschikt is voor tunnels die afwijken van de standaard rijkstunnels. Tunnels zijn immers niet eenvormig. Met name het ontwerp van niet-rijkstunnels is doorgaans zeer gevarieerd: met bochten of splitsingen, in en uitvoegstroken, gecombineerd ruimtegebruik (parkeergarages, expeditiehoven). Ook de verkeerssituatie in gemeentelijk tunnels is volgens genoemde leden veel complexer door de diverse gebruikers (auto, ov en fiets) die met lagere snelheid dan in rijkstunnels van stoplicht naar stoplicht rijden. Genoemde leden hebben daarom de indruk dat het wetsvoorstel een instrument voorschrijft dat gemeenten niet altijd kunnen gebruiken om aan te tonen dat hun tunnels voldoen aan de norm. Om deze reden stellen deze leden voor om ook gelijkwaardige instrumenten toe te staan om aan te tonen dat tunnels aan de norm voldoen. Deze leden geven in overweging dat hiervoor ook standaarden zouden kunnen worden ontwikkeld voor de verschillende soorten tunnels. Deze leden wijzen op het initiatief dat gemeenten inmiddels hebben genomen om een aanvullend instrument te ontwikkelen voor die situaties waar de huidige analysemethode niet in voorziet. Zij vragen het wetsvoorstel aan te passen zodat toepassing van dit instrument mogelijk wordt.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.


Labels
Arie Slob
Bijdragen

« Terug

Archief > 2012 > maart